Kun je iemand blijven bewonderen die beledigen als sport beschouwt, die geen kwaad ziet in het presidentschap van Donald Trump en die er bovendien een afschuwelijke muzieksmaak op na houdt?
Natuurlijk, schrijft Brett Easton Ellis in zijn nieuwe bundel Wit, het zijn allemaal maar meningen en een mening zegt weinig tot niets. Maar zelf moest ik toch even slikken toen ik las dat zijn favoriete nummer van de afgelopen jaren Roller Coaster van Luke Bryan is: een country-ballad over zomerliefde waarvan het glazuur van je tanden springt. Hoe kan iemand die van zulke nietszeggende kitsch houdt zelf een meesterwerk hebben geproduceerd?
Dat meesterwerk is American Psycho, de roman die Brett Easton Ellis in 1991 wereldberoemd maakte, over de door uiterlijke schijn geobsedeerde Wall Street handelaar Patrick Bateman die verkrachtend, martelend en moordend door het leven gaat. American Psycho vormde als het ware een allegorie op het yuppen-kapitalisme van de jaren ’80, Patrick Bateman was de alleman die door dat systeem gecreëerd was, het eindproduct ervan. Of zoals Easton Ellis het in Wit zegt: ‘Ziedaar het resultaat van het najagen van de American dream: vereenzaming, vervreemding, corruptie, de consumentistische leegte in de ban van technologie en grootkapitalistische bedrijfscultuur.’
Dit is waar Easton Ellis in excelleert: het beschrijven van de psychologische effecten van een dominante cultuur. Vooral, zeg ik erbij, als die beschrijving in een roman gegoten is. Wit daarentegen is non-fictie. Een mix van autobiografie, polemiek en cultuurkritiek die samen één lang betoog vormen tegen overgevoelige millenials (Generatie Watje), moralistisch Links en deze tijd waarin-je-ook-niets-meer-mag-zeggen. Het zijn bekende klachten, zoals je die ook hoort van bijvoorbeeld GeenStijl, Theo Maassen of Thierry Baudet, maar Easton Ellis brengt ze wel met verve. Soms is hij woedend, dan weer wanhopig, vaak ook pijnlijk eerlijk over zijn eigen angsten en mislukkingen, en zo raast hij maar door.
Eigenlijk voelt het lezen van dit boek nog het meest alsof iemand in de kroeg tegen je leegloopt. Het is vermakelijk, afwisselend saai en interessant, vaak grappig en slim, maar aan het einde van de avond, als de urenlange monoloog is uitgedoofd (zoals ook dit boek uitdooft) en je samen met de verteller zwijgend voor je uitstaart, overheerst de gedachte: deze avond had beter gekund.
De inzet van Wit is niets minder dan individuele vrijheid. Waar Easton Ellis voor zegt te strijden is het recht om anders te zijn, om af te wijken van de norm, hetgeen dus ook het recht inhoudt om ‘een hater’ te zijn. Volgens Easton Ellis wordt dat recht tegenwoordig van alle kanten bedreigd. Er heerst een cult of likability, iedereen moet positief zijn, vriendelijk en aardig, als je ergens kritiek op hebt of gewoon je mening geeft, ben je meteen een seksist of racist. Het heeft geleid tot een conformisme dat alles en iedereen gelijk maakt, aldus Easton Ellis: ‘De grootste misdaad in deze nieuwe wereld is het uitroeien van hartstocht en het monddood maken van het individu.’
En dat is volgens Easton Ellis allemaal de schuld van een ‘grootkapitalistische bedrijfscultuur.’ Het is een term die ongeveer elke bladzijde valt. Van ‘de grootkapitalistische omhelzing van homoseksualiteit’ (ook wel: ‘de homoseksuele man als toverelf’), via ‘de greep van de grootkapitalistische censuur’ naar ‘de grootkapitalistische afgrond’ waarin ‘grootkapitalistische gelijkvormigheid’ heerst. Want: ‘Wanneer een gemeenschap zich laat voorstaan op verschillen en uniciteit en vervolgens mensen in de ban doet om de manier waarop ze zich uiten – niet om het bezigen van haattaal maar simpelweg omdat er onwelgevallige meningen worden verkondigd – dan is er een grootkapitalistisch fascisme ontstaan.’
Nu ben je bij mij aan het goede adres met grootkapitalistische verwijten, en Easton Ellis gaat in zijn analyse in elk geval verder dan GeenStijl, Maassen of Baudet, maar ik had graag willen lezen hoe Easton Ellis dit grootkapitalisme dan ziet. Hoe werkt het, wat is het doel, wie profiteert? In Wit blijft het echter slechts een term. Nergens legt Easton Ellis uit wat hij er precies mee bedoelt, laat staan hoe het opereert. Het enige wat hij doet is mensen aanvallen die zich volgens hem willoos naar dit grootkapitalisme schikken. Alsof ontsnappen zo eenvoudig is.
Dat zich de afgelopen decennia een aantal culturele veranderingen heeft voorgedaan moge duidelijk zijn. Als Generatie X-er groeide Easton Ellis nog op in een tijd van ongekende vrijheid. Beeldend beschrijft hij hoe het er in het Los Angeles van de jaren ’70 aan toe ging. Kinderen werden aan hun lot overgelaten, ze hingen de hele dag op straat, maakten hun eigen boterhammen en keken zonder supervisie horrorfilms als ze dat wilden. ‘Er waren geen antwoorden,’ schrijft Easton Ellis, ‘net zomin als tel-op-trek-af-rechtvaardigingen voor de willekeur van het dagelijkse leven: shit happens, het is slikken of stikken, hou op met janken, neem je pilletje en word godverdomme eindelijk volwassen.’ Dat is de belangrijkste les die hij meenam uit die tijd en dat is ook de les die hij nu zo mist. Want met de millenials is een generatie opgestaan die maar niet volwassen lijkt te worden. Dankzij hun helikopter-ouders blijven jongeren smeken om bescherming tegen alles wat hen kwetst. Ze kunnen nergens meer tegen.
Aan de andere kant, geeft ook Easton Ellis toe, was de wereld uit zijn jeugd aanmerkelijk liever dan nu. Wie destijds iets schokkends wilde zien, of het nu een moord of porno was, moest er zijn best voor doen. ‘We hadden geen vuistneukvideo’s op ons mobieltje en ook geen Fifty Shades of Grey en gangsterrap en gewelddadige videospelletjes; het terrorisme had zich bij ons nog niet gemeld.’ En er waren ook geen filmpjes van onthoofdingen of zelfmoorden zoals acht-jarigen die nu soms krijgen toegestuurd.
Misschien, zou je kunnen zeggen, is het dus geen wonder dat ouders hun kinderen tegenwoordig meer beschermen. Dat die bescherming doorgeslagen is staat buiten kijf (is er iemand die knuffelpuppies op universiteiten een goed idee vindt?) maar hij komt wel ergens vandaan.
Het is een tegenstelling die het hele boek doorkruist. Enerzijds benoemt Easton Ellis hoezeer de wereld veranderd is, anderzijds lijkt hij niet te willen erkennen dat die veranderingen mensen ook vormen. Wat hem betreft kan het individu zich altijd onttrekken aan de dominante cultuur: Patrick Bateman had bij wijze van spreken ook een aardige jongen bij een voedselbank kunnen zijn.
Dat het niet zo eenvoudig werkt, laat Easton Ellis nog het duidelijkst zien in zijn omschrijving van de reputatiecultuur waarin we volgens hem zijn beland. Door sociale media en de deeleconomie zijn we allemaal een acteur geworden, zo stelt hij. We etaleren onszelf, presenteren onszelf als merk, toegankelijk voor zo’n groot mogelijk publiek, vriendelijk en saai, opdat we dingen kunnen verkopen en dingen aan ons kunnen worden verkocht. ‘Liever dan de diep tegenstrijdige menselijke natuur te aanvaarden, met al onze vooringenomenheden en imperfecties en gebreken, blijven we onszelf omvormen tot deugdzame robots.’ Met een algehele verfletsing en vertrutting tot gevolg. ‘In de nieuwe economie is iedereen respectvol conservatief en op-en-top praktisch: hou je mond dicht en je rok lang, wees bescheiden en heb niet het gore lef een mening te hebben behalve die van het meerderheids-groepsdenken op dat moment.’
Maar dan laat Easton Ellis zichzelf toch al te zeer buiten beschouwing. Hij is zelf immers een actief twitteraar die zich graag als ‘hater’ etaleert en daarmee veel aandacht, bewonderaars en geld vergaart. In deze reputatiecultuur is Easton Ellis met andere woorden net zo goed een merk, evenals Theo Maassen en Thierry Baudet dat zijn. Ze zijn geen outsiders, zoals ze zelf graag beweren, geen eenzame stemmen in de woestijn, maar boegbeelden van dezelfde cultuur die ze kritiseren. Het is onzin dat alles positief moet zijn, één blik op een willekeurige Twitter discussie zegt genoeg. De grootkapitalistische bedrijfscultuur, om Easton Ellis’ terminologie aan te houden, probeert mensen dan ook niet monddood te maken, maar incorporeert juist alle stemmen, voor en tegen, omdat ze bovenal gedijt bij strijd. Zolang mensen elkaar bevechten, blijft het systeem tenslotte buiten beeld.
Wat Easton Ellis bovendien lijkt te vergeten is dat seksisme en racisme nog altijd de norm zijn. Hij kan dus wel zeggen dat mensen de onveiligheid moeten omarmen (‘Be Unsafe’) of dat de verkiezing van Donald Trump niet zoveel uitmaakt omdat het slechts een politicus is, maar daar denkt een meisje dat binnenkort in Alabama een abortus wil waarschijnlijk anders over nu ze daarvoor dertig jaar gevangenisstraf riskeert.
Het is of Easton Ellis wel de splinter ziet (die hem irriteert) maar niet de balk. Alsof hij niet voor algehele individuele vrijheid strijdt, maar alleen voor die van hemzelf.
‘American Psycho ging erover wat het betekende om iemand te zijn in een samenleving waar je niet achter stond en wat er gebeurde als je probeerde haar waarden te accepteren en ernaar te leven zelfs als je wist dat ze verkeerd waren,’ schrijft Easton Ellis tegen het einde van zijn boek. In de loop der jaren hebben fans hem vaak gevraagd waar Patrick Bateman nu zou zijn. Het antwoord dat Easton Ellis steeds weer geeft is: ik weet het niet. Maar stiekem weet hij het wel degelijk. Want alle culturele veranderingen ten spijt zwaaien de belangrijkste thema’s van de roman nog steeds de scepter, schrijft hij zelf. In de afgelopen dertig jaar zijn de rijkdom, de praalzucht en het verlangen naar succes mede dankzij internet alleen maar gegroeid. En hetzelfde geldt voor de daaruit voortvloeiende vervreemding. ‘Patricks obsessie met wat en wie hij sympathiek vindt of niet en met het nauwkeurig bijhouden van alles wat hij bezit, draagt, eet en waar hij naar kijkt heeft een nieuwe apotheose bereikt. In veel opzichten is American Psycho iemands ultieme verzameling selfies.’
Als Patrick Bateman nu zou leven, zou hij op Twitter tekeer gaan tegen iedereen die hem niet erkent. Hij zou nog steeds een slechte muzieksmaak hebben, het Genesis van toen is de Luke Bryan van nu, en daar ellenlang over uitweiden. Hij zou zijn bloeddorst alleen in woorden vatten.
Het was pas in 2010, schrijft Easton Ellis, dat hij durfde te bekennen: ‘Patrick Bateman c’était moi.’ Tijdens het schrijven van American Psycho voelde hij zich even ontheemd als zijn hoofdpersoon. Allebei wilden ze niets liever dan erbij horen: ‘We deelden een denkbeeldige en afstandelijke relatie met een wereld die ons met vrees vervulde maar waarmee we in verbinding wensten te komen. We walgden van de samenleving die ons had gemaakt tot wie we waren, we kwamen in verzet tegen wat er van ons werd verwacht, en we werden woedend bij het idee dat we nergens anders heen konden.’
Maar net zoals de wereld in essentie niet veranderd is, de grootkapitalistische bedrijfscultuur regeert, is ook Brett Easton Ellis dat niet. Het beeld dat opdoemt uit Wit is dan ook een beeld van een man die bovenal hunkert naar acceptatie en verbinding zoekt. En ja, natuurlijk, ik bewonder hem nog steeds.
Deze recensie verscheen 5 juni 2019 in De Groene Amsterdammer
Is alweer een tijdje geleden dat ik Wit las. Het onbegrip dat hij heeft voor mensen die hem afwijzen in zijn Trump-liefde vond ik toch een opvallend gebrek aan zelfreflectie. Maar het is ook precies wat jij schrijft, hunkering naar acceptatie. Hij geen loser zijn, mag geen loser zijn van zichzelf. Beetje sneu wordt het dan vind ik.
Wat boeit het wat anderen van je vinden?