de laatste vesting

Moet er een waarschuwing komen op vleesreclames in de publieke ruimte? Het is een plan van de vleesindustrie zelf, in een vlucht naar voren, voordat er in navolging van Haarlem een verbod op hun reclames komt. Het kunnen dezelfde soort waarschuwingen als op pakjes sigaretten zijn: vlees verkalkt de aderen, of gewoon: vlees doodt. Al mag de boodschap ook weer niet te confronterend zijn, zoals op de posters van Dier&Recht waarop stond dat melk meer kapot maakt dan je lief is: die werden door de rechter verboden omdat ‘onvoldoende onderbouwd’ kon worden dat het scheiden van moeder en pasgeboren kalf leed veroorzaakt. Het moet dus wel een vriendelijke waarschuwing zijn, liefst een die de industrie op geen enkele manier schaadt.

Nu zouden overheden natuurlijk ook gewoon kunnen stoppen met het subsidiëren van vleesreclames: de EU steekt bijna 54 miljoen euro belastinggeld in de promotie van vlees-eten. Of nog een idee: de overheid zou megastallen kunnen verbieden, om dierenleed tenminste íets te verminderen. Net zoals ze in plaats van geld te stoppen in campagnes die rokers afschilderen als kindonvriendelijk en asociaal, tabaksfabrikanten kunnen dwingen om bijvoorbeeld geen giftige en extra-verslavende stoffen meer toe te voegen aan sigaretten. Overheden zouden met andere woorden de bron van problemen aan kunnen pakken (denk daarbij vooral ook aan het klimaat). Maar dat zou ingaan tegen het beleid van de afgelopen decennia. Dat beleid is gericht op de consument.
De consument moet kunnen kiezen, kiezen is immers vrijheid, liefst goed geïnformeerd (maar niet te goed, zie melk), zodat hij kan stemmen via zijn portemonnee. En mocht die keuze toch niet zo goed bevallen, dan moet je hem niet dwingen, maar slechts de juiste richting in nudgen met waarschuwingen, prijsverhogingen, boetes en eventueel een beloning voor goed gedrag.

Het probleem is alleen dat als de overheid voortdurend naar de verantwoordelijkheid van de consument wijst, het niet verwonderlijk is dat die consument vervolgens naar de verantwoordelijkheid van ándere consumenten wijst. En daarbij ook maar al te vaak de tactiek van nudging overneemt.
Op Twitter bijvoorbeeld, waar veganisten de beloningen voor hun goede gedrag tonen. This is what a vegan looks like staat er vaak onder foto’s van fitte, gespierde lichamen in ondergoed: zo wil jij er toch ook uitzien? Gebruikers delen recepten voor veganistische recepten, benadrukken hoe lekker en gezond ze zijn. Wees aardig, wees vriendelijk en vooral niet te veroordelend, zijn de voornaamste tips die gedeeld worden om anderen te overtuigen van een veganistisch bestaan.

Maar of dat ook lukt? Ik citeer de Telegraaf: ‘”Wie stopt deze debielen, ik maak zelf wel uit of ik vlees eet of niet”, schrijft Henk uit de polder.’ En dat ging alleen nog over de waarschuwingen bij reclames. Op sociale media van hardcore vleeseters worden juist foto’s van sappige biefstukken en rollades gedeeld, de worst geldt hier als een soort vrijheidssymbool. In de Verenigde Staten bakte Ted Cruz zijn bacon ooit door het om de loop van een geweer te wikkelen. Trump stemmers hebben er hun T-shirt met de tekst: This is America. We eat meat. We drink beer. And we speak fuckin’ English.

Het gaat om zoveel meer dan het al dan niet consumeren van vlees, dit is slechts onderdeel van wat de cultuuroorlog is gaan heten, die strijd om culturele waarden, een wereldbeeld. Doorgaans worden daarbij twee kampen geïdentificeerd: links-progressief versus rechts-conservatief. Of ook wel: randstad versus platteland, theoretisch versus praktisch opgeleid, elite versus gewone man, witte chablis versus goudgele rakker, woke versus wakker. De labels veranderen al naar gelang het onderwerp, maar een ding lijkt ondertussen behoorlijk consistent, en dat is dat de strijd zich voornamelijk op het lichaam concentreert.

Het gaat over wat je erin stopt, van vlees tot vaccinaties (die laatste liefst met een prik-selfie erbij). Over de attributen die je eraan hangt, een rode zakdoek, een man in rok, wel of geen regenboog-aanvoerdersband. Het gaat over de woorden die over je lippen rollen, wit of blank, over de boeken die je leest: toch geen Kuifje in Afrika? Verzet uit zich in ongeschoren oksels, ontblote tepels, haren gestraight of juist in een natuurlijke kroes, en knip je er wel of geen stuk vanaf? Het uit zich via lichamen die zich aan kunstwerken vastlijmen, aan bomen ketenen. Verzet is een volwassen man die zijn huid zwart schminkt uit liefde voor ‘zijn’ Piet.

Het persoonlijke is politiek was de slogan van feministen in de jaren zestig, maar inmiddels geldt het omgekeerde net zo goed. Het politieke wordt telkens weer persoonlijk gemaakt. Wat je eet, wat je draagt, met wie je het bed deelt, hoe je je kinderen opvoedt, steeds vaker worden deze zaken beschouwd als politieke statements, een uiting van moraal.

Het lichaam is een symbool geworden, een wapen. Wij zijn allang niet meer alleen ons brein, zoals Dick Swaab tien jaar gelden zei, maar ook onze darmen, onze haren en huid, of, dat kan ook, onze zwarte longen en de miljoen hersencellen die je bereid bent te offeren voor elke dronkenschap.

Hoe zijn we hier beland? Het is al vaker gezegd, maar de reden dat deze cultuuroorlog los kon breken, is mede te danken aan het wegvallen van economie in het publieke debat. Tenmidden van het huidige rumoer, gescheld en alle bedreigingen (ook een soort vorm van nudging) valt het nauwelijks op, maar wie bijvoorbeeld het boek Neoliberalisme leest van Bram Mellink en Merijn Oudenampsen kan niet anders dan verbaasd zijn over hoe vaak het vroeger over grote economische vraagstukken ging. Tot aan de jaren tachtig bestreden ambtenaren en economen elkaar op de opiniepagina’s van landelijke kranten, schreven ze pamfletten, traden ze op in overvolle zalen, allemaal om de ander, en het volk, te overtuigen van de juiste economische weg.

Keyens versus Hayek, daar kwam het in essentie steeds weer op neer, laten Oudenampsen en Mellink zien. Of anders gezegd, en kort door de bocht: publieke welvaart versus private rijkdom. Versterk je de samenleving, met goede zorg, goed onderwijs en goede wegen, of versterk je de markt en geef je de burger de vrijheid om daar zelf te kopen wat hij belangrijk vindt?
Dat debat is verdwenen. Hayek won. Wat je ook stemt, links of rechts, van de PvdA via D66 tot aan Forum voor Democratie, je krijgt de privatisering, financialisering en decentralisatie er hoe dan ook bij.

Vandaar dat Sigrid Kaag in sommige kringen een marxist kan heten en Marc Rutte links. Marx zou zich omdraaien in zijn graf met zulke vermeende medestanders, maar de labels hebben allang niets meer te maken met een eerlijke verdeling van productiemiddelen, ze vertegenwoordigen alleen nog culturele waarden, waarbij links staat voor alles wat ook maar een beetje progressief pretendeert te zijn.

En vandaar dus ook dat Thierry Baudet continu tekeer kan gaan tegen een ‘globalistische elite die erop uit is het weefsel van de natiestaat te verzwakken en burgers hun vrijheden te ontnemen’ zonder dat iemand uit zijn achterban zich afvraagt hoe dit in godsnaam rijmt met zijn economische standpunten die vrij baan willen geven aan globalistische multinationals. ‘Minder neoliberalisme?’, vroeg Baudet een paar jaar geleden tijdens een debat oprecht verbaasd aan Lilian Marijnissen, ‘Ik wil juist meer.’

Ook al is de belofte allang vals gebleken. Neoliberalen wilden het individu versterken, hem in zijn kracht zetten, door hem te bevrijden uit de klauwen van de staat, maar gaven hem er enkel nieuwe heersers voor terug, de rentmeesters van de markt, die alles van waarde reduceren tot een kostenpost op hun winst- en verliesrekening.

Het leven is wat je er zelf van maakt, aldus de neoliberale ideologie, hang zelf die slingers op! Maar ondertussen moet de consument-burger machteloos toezien hoe het leven almaar duurder wordt, zijn omgeving volgebouwd wordt met distributiecentra of windmolens, en de huisarts en rechtshulp wegbezuinigd zijn. Zorg werd uitbesteed, maar mensen die voor elkaar zorgen, ouders die bijvoorbeeld een tas boodschappen aan hun kind geven, riskeren een boete.

Vier decennia neoliberaal beleid hebben de democratie uitgeleverd aan multinationals en hun aandeelhouders, en de westerse burger tot consument gereduceerd. Hij staat er alleen voor op de markt en is gaan geloven dat andere consumenten de vijand zijn omdat zij uit de schappen zullen pakken wat hij wil hebben.

Misschien dat daarom het lichaam ook zo’n grote rol speelt in de cultuuroorlog. Omdat dit het enige is waar we nog wel controle over lijken te hebben. Het is het lichaam als laatste vesting: hoe je het voedt en kleedt, waarheen je het beweegt, dat alles is (althans voor de westerse mens) nog steeds je eigen beslissing. Zelfs vaccinaties tegen corona konden geweigerd worden, al was de prijs daarvan hoog.

Maar ondertussen neemt de druk op dat lichaam alsmaar toe. Technologische hulpmiddelen als algoritmen, QR-codes en camera’s met gezichtsherkenning perken de vrijheid van beweging en denken steeds verder in. Politieke discussies over hoe een lichaam behoort te zijn, naar welke wc’s en kleedhokjes het dient te gaan, hoe ongezond of afwijkend het mag zijn, laaien steeds feller op.

Complotdenkers ondertussen hebben hun eigen angsten. Zij vrezen de komst van een communistische heilstaat, geleid door Big Pharma en Big Tech en Sigrid Kaag: een wereld waarin hun lichaam overbodig is verklaard (de zogenaamde omvolkingstheorie) en ze vergiftigd worden door vaccinaties. Beter zouden ze vergiftiging via milieuvervuiling vrezen, recent werden ook in de placenta’s van ongeboren baby’s microdeeltjes plastic gevonden, we voeren ons nageslacht letterlijk afval, maar onder al die complottheorieen ligt wel degelijk een terechte angst voor het verlies van lichamelijke integriteit.

Het neoliberalisme beloofde vrijheid, maar gaf die vrijheid vooral aan multinationals, ten koste van mens, dier en aarde. Het zorgde ervoor dat wij elkaar, als consumenten, bestrijden en het probleem steeds weer bij de ander zijn keuzes, inzicht, intelligentie, moraal wordt gelegd. Het deed een cultuuroorlog losbarsten die langzaamaan trekken begint te krijgen van een strijd van allen tegen allen waarin we elkaar de pan uit nudgen.

De vraag of er wel of geen waarschuwingen op vleesreclames moeten komen, doet er natuurlijk op geen enkele manier toe. Waar het om gaat is dat politici eindelijk eens begrijpen wat zij zelf, of hun voorgangers, hebben aangericht door beleid uit te besteden aan de markt. En dat er in kranten en talkshows eindelijk eens fatsoenlijke discussies worden gevoerd over de economische fundamenten van onze samenleving, en hoe het anders kan. Gebeurt dat niet, dan zal de strijd alleen maar heviger gaan woeden op onze huid. En is de kans groot dat ook die laatste vesting valt.

Dit essay verscheen 5 november 2022 in NRC Handelsblad