Hoe vrij mag je zijn?

Hoe ver mag je van de norm afwijken voordat het anderen begint te irriteren? Hoe zwart, wit, vrouwelijk, mannelijk, naakt, bedekt, dik of dun mag je zijn? In het sociale verkeer lopen talloze grenzen, onzichtbaar voor wie erbinnen blijft, maar overtreders worden al snel gestraft. Die zijn te opvallend, te anders, en daar houden veel mensen niet van.

De Amerikaanse schrijfster Roxane Gay is niet curvy (het huidige schoonheidsideaal), niet dik (een uitdaging om aan te werken), maar morbide obees. Op het spectrum van wat acceptabel wordt geacht, valt ze ver buiten de norm. En dat zal ze weten ook. In haar onlangs verschenen boek Hunger beschrijft Gay hoe willekeurige voorbijgangers haar uitschelden. Buren geven haar ongevraagd advies. In de supermarkt halen wildvreemden stiekem boodschappen uit haar mandje. Alles om Gay duidelijk te maken dat haar lichaam het betamelijke ver overschrijdt. Het is wat te dikke mensen voortdurend te verduren krijgen, zoals Gay schrijft: ‘These tormentors bind themselves in righteousness when they point out the obvious – that our bodies are unruly, defiant, fat. It’s a strange, civic minded cruelty.’

A civic minded cruelty, oftewel een wrede uiting van burgerplicht. Dat is mooi gezegd, want wat deze boze en/of bezorgde burgers bewust of onbewust doen, is inderdaad het verdedigen van de norm. In dit geval de norm die stelt dat een lichaam, en vooral een vrouwenlichaam, slank, gezond en ‘easy on the eye’ moet zijn. Een buitensporig dik lichaam tart die norm. Het houdt zich niet aan onuitgesproken afspraken en is daarom verontrustend, opruiend. ‘Unruly’ is het woord dat Gay steeds weer gebruikt. In het Nederlands te vertalen als onhandelbaar, tuchtloos, of vrijgevochten, maar dat dekt de lading minder goed. Want het gaat juist om die ongeschreven, sociale regels die overschreden worden. Dat is wat de brave burgers angst aanjaagt, of ze in woede doet ontsteken.

Gay weet hoe het werkt. Als mannen uit hun autoraampjes hangen om haar te vertellen hoe lelijk ze haar vinden, ‘and how it upsets them that I am not catering to their gaze and their preferences and desires,’ beseft ze dat deze mannen eigenlijk iets anders bedoelen. Wat ze willen zeggen is: ‘”I am not attracted to you. I don’t want to fuck you, and this confuses my understanding of my masculinity, entitlement, and place in this world.”‘

De afwijking wordt ervaren als aanval, een verstoring van de schijnbaar natuurlijke orde der dingen. Het is een orde die ook wel cultuur of identiteit wordt genoemd en zoals tegenwoordig wel op meer terreinen zichtbaar is, willen sommigen die orde koste wat het kost bewaren – pas je aan of donder maar op.

*

Natuurlijk, obesitas is een gevaar voor de gezondheid. Wereldwijd lijden er momenteel meer mensen aan overgewicht dan aan honger. Het is een welvaartsziekte, sommigen spreken zelfs van een epidemie (alsof je erdoor besmet kunt worden). Maar ondertussen weigeren steeds meer dikke vrouwen zich weg te laten zetten als probleem. Ze schamen zich niet voor hun lichaam, maar zijn er juist trots op. En via sociale media laten ze zich dan ook in volle glorie zien en horen. De fatosphere wordt hun verzameling blogs en Instagram- en Twitter accounts ook wel genoemd (zoals giftige, witte mannen elkaar op de manosphere vinden, en Black Twitter voor sommigen een geuzenaam is, vindt of krijgt online iedereen zijn eigen niche).

In feite is deze fatosphere een voortzetting van de Fat Feminist Movement uit de jaren zestig, zij het dat sindsdien de nadruk wel wat is verlegt. Waar dikke activistes vroeger vochten tegen een samenleving die hen uitsloot, strijden ze nu vooral voor acceptatie. Wat ze de wereld willen laten zien is dat ook dikke vrouwen mooi zijn. Op sexy (naakt) selfies tonen ze de schoonheid van hun vermeende imperfecties, ze doen yoga en lapdances en roepen ondertussen iedereen op van zichzelf te houden. Zo willen ze jonge vrouwen wereldwijd een ander rolmodel te bieden dan de slanke, overwegend witte fotomodellen en filmsterren die de huidige beeldcultuur domineren. In de hoop daarmee uiteindelijk het sociale stigma te doorbreken dat dikke vrouwen tot onzichtbaarheid doemt. Een onzichtbaarheid die overigens letterlijk dient te worden genomen, want al is een groot lichaam in principe extreem zichtbaar, dat betekent niet dat het ook wordt gezien. In Hunger beschrijft Roxane Gay hoe mensen regelmatig op haar tenen gaan staan of tegen haar opbotsen – alsof ze werkelijk niet voor hen lijkt te bestaan.

Gay zou dan ook niets liever willen dan zo’n trotse normbestormer van de fatosphere te zijn. Ze is immers een feminist, stelt ze, en zou zich daarom moeten verzetten tegen elke vorm van disciplinering. Ook als deze zich aandient in een schoonheidsideaal. Maar er is een verschil tussen theorie en praktijk. En in de praktijk haat Gay haar lichaam. ‘I disgust myself,’ schrijft ze. ‘I cannot stand my weakness, my inertia, my inability to overcome my past, to overcome my body.’ Ze haat alleen al hoe haar lichaam voelt. Nooit is ze comfortabel, bij elke stap die ze zet laat elke kilo zich gelden. Haar dijen, kuiten en voeten doen altijd pijn. Haar onderrug doet pijn. Ze kan niet goed traplopen, stoelen zijn bijna altijd te klein, de armleuningen boren in haar vlees, ze durft nauwelijks te gaan zitten en squat vaak uren achter elkaar. Het zweet druipt van haar voorhoofd, stroomt over haar lichaam heen. ‘My body is a cage’ schrijft ze. ‘My body is a cage of my own making.’

Een kooi inderdaad die ze zelf heeft gemaakt. Want daar is Gay vanaf het begin af aan duidelijk in – ze heeft dit zelf gedaan. Je hoeft haar niet te vertellen dat elk pondje door het mondje gaat, haar gewicht is het resultaat van een strak regime van eten en nog meer eten. Die kooi was juist het doel.

*

Ooit, schrijft ze, was ze een dun, klein meisje dat tienermeisjesboeken verslond als Little House on the Prairie en Sweet Valley High – romantische pulp over onhandige meisjes die bescherming vinden in de sterke armen van de knapste jongen van de klas (een hedendaags equivalent zou de filmserie Twilight zijn). Op haar twaalfde dacht Gay die sterke armen gevonden te hebben bij haar vriendje Christopher. Totdat Christopher haar op een dag meeneemt naar de bossen en haar daar met zijn vrienden verkracht. Gay: ‘I wasn’t a girl to them. I was a thing, flesh and girl bones with which they could amuse themselves.’ En al gaat ze daarna tot haar eigen afgrijzen naar Christopher terug, ze besluit ook dat niemand haar lichaam ooit nog zal kunnen breken.

Het is een verhaal dat naadloos aansluit op de theorieën van de Engelse psychoanalyticus Susie Orbach. In 1978 schreef Orbach de bestseller Fat is a Feminist Issue waarin ze al stelde dat dikke vrouwen hun lichaam doelbewust opblazen. Vet, aldus Orbach, is een vorm van rebellie. Het is een strijd tegen ongelijkheid, tegen geweld, tegen een wereld die vrouwen structureel hun macht ontneemt. Orbach zou zeggen – Gay werd niet alleen dik om zich voortaan te kunnen verweren tegen fysiek geweld, maar ook tegen cultureel geweld. Cultureel geweld zoals zich dat bijvoorbeeld aandiende in de boeken die ze las. Want al is dat voor sommigen misschien iets te Madame Bovary, ook Gay zelf insinueert dat het wel degelijk haar Sweet Valley High-opvattingen over liefde waren die haar al voor de verkrachting van haar lichaam en stem hadden vervreemd. Het kwam niet eens in haar op om Nee tegen Christopher te zeggen. Christopher zelf las ondertussen de Playboy.

We leven in een cultuur, aldus Orbach, die vrouwenlichamen voortdurend seksualiseert, objectificeert en commodificeert. Ze reduceert tot flesh and girl bones. Wat dikke vrouwen doen, is weigeren zich te laten reduceren. Ze willen onaantrekkelijk zijn, zodat hun lichaam niet meer kan worden misbruikt. Hun vet dient absoluut als een kooi, want alleen zo voelen ze zich veilig.

Sinds Fat is a Feminist issue schreef Orbach talloze boeken, ze is nog steeds actief als psychotherapeut (in de jaren negentig behandelde ze onder meer prinses Diana), maar in de loop der tijd is die cultuur er volgens Orbach niet op vooruit gegaan. ‘In my mother’s day,’ zei ze onlangs in een interview, ‘you had to be sexy in order to get the man. Now, you have to be sexy at six and seven and forever.’ En daar heeft vooral de sociale media in hoge mate aan bijgedragen. Door de gezondheidscultus die er heerst, door de jacht op het perfecte plaatje, maar ook door het wezen van de sociale media zelf. Zoals Orbach zegt over Instagram: ‘It has democratised the notion that who you are is a display. What we’re now creating is, you don’t have a sense of self unless you can see yourself being seen.’

Het enige wat er nog toe doet is dat we worden gezien. Het plaatst de doelen van de fatosphere opeens in een heel ander licht. Want zijn die doelen eigenlijk wel zo heilzaam?Wat Orbach immers als probleem benoemt, de seksualisering en objectificering van vrouwen, is wat de fatosphere-vrouwen juist nastreven. Ze tonen hun lichaam in sexy selfies om te laten zien dat ook zij begeerlijk zijn, ze benadrukken hun gezondheid en eisen daarom dezelfde behandeling als dunne vrouwen. Hun verzet blijft met andere woorden volledig binnen de norm. In plaats van iets af te breken, willen ze er enkel bijhoren.

*

Het lijkt zo simpel – verander de labels, verander wat als mooi wordt gezien, en de wereld verandert vanzelf mee. Zelfs grote bedrijven gaan inmiddels overstag. Zo kwam er vorig jaar een dikkere barbiepop op de markt, Curvy Barbie geheten (al heeft die omgerekend nog steeds maar een maat 36). Zeep- en shampoomerk Dove voert al jaren een ‘Real Beauty’ campagne waarbij gewone vrouwen in alle vormen en maten vrolijk op de posters prijken. Onlangs besloot moederbedrijf Unilever, ook de eigenaar van merken als Axe en Unox, en met een marketingbudget van 8 miljard dollar de op een na grootste adverteerder ter wereld, zelfs om helemaal geen reclames meer te maken met seksistische stereotypen erin.

Dat is natuurlijk niet uit de goedheid van hun hart. Iets wat een woordvoerder van Mattell ook ruiterlijk toegaf in een interview met The Telegraph waarin ze Barbies verandering verklaarde: ‘We were seeing that Millennials are driven by social justice and attracted to brands with purpose and values, and they didn’t see Barbie in this category.’

Met andere woorden – om de millenial-mom aan te spreken moest Barbie de barricade op.

Het is zoals The Guardian begin dit jaar al kopte: ‘Sex doesn’t sell anymore, activism does’. En dus predikt Heineken tolerantie door onder andere een transgender en een transfoob gezellig samen een biertje te laten drinken, probeert Pepsi in te haken op de Black Lives Matter beweging, en gebruiken modehuizen en make-up merken wereldwijd steeds vaker curvy, oude, gekleurde of gehandicapte modellen onder het mom van ‘diversiteit.’

Maakt het uit dat bedrijven deze social justice gebruiken om hun producten te verkopen? Nee, zeggen voorstanders. You can’t be what you can’t see en doordat de mainstream minderheden meer lijkt te omarmen, is er ergens in een klein dorpje een jong meisje of jongetje dat beseft dat ook hij of zij er mag zijn.

Maar ondertussen haalt die omhelzing wel de zuurstof uit werkelijk activisme.

Je zou het een toe-eigening van verzet kunnen noemen. Of coöptatie. Ooit bracht Unox haar vernieuwde erwtensoep al als een soeprevolutie. Think Different, riep Apple ons jarenlang op. Ook al was en is er aan het bedrijf zelf niets anders – het laat zijn spullen gewoon in China maken door uitgebuite fabrieksarbeiders. Het is een inflatie van wat een werkelijke revolutie of andere manier van denken kan zijn. Door activistische elementen te incorporeren in hun marketing maken grote bedrijven de kern van dat activisme onschadelijk. Wat rest is meestal een tandeloze oproep voor tolerantie, zonder dat onderliggende machtsstructuren worden aangetast. De hegemonie blijft intact.

Geen wonder dus dat toen het eerste gekleurde, transgender model voor l’Oreal onlangs wat al te radicale uitspraken over racisme deed (alle witte mensen ‘erven’ het volgens haar), ze meteen werd ontslagen. Diversiteit is leuk als plaatje, maar verder moet het niet gaan.

*

En ondertussen is de terugslag groot. Doordat de marketingafdelingen van het bedrijfsleven in combinatie met sociale media de zichtbaarheid van minderheden, of afwijkingen van de traditionele norm, de afgelopen jaren aanzienlijk hebben vergroot, is ook de weerstand explosief gegroeid. En tiert de civic minded cruelty momenteel welig. Want sommige mensen ervaren de groeiende zichtbaarheid werkelijk als een aanval op hun positie in de wereld en (dus) op hun cultuur. Ze denken echt dat er een oorlog tegen Zwarte Piet, Pasen en Kerstmis gaande is en zien in het besluit van de NS om voortaan Beste Reizigers in plaats van Dames en Heren te gebruiken het zoveelste bewijs van politieke correctheid. Deze mensen spreken over cultuurmarxisten, feminazi’s, gelukzoekers en policor die het Avondland bedreigen, oftewel hun eigen heerschappij, en wat ze daarom proberen is om al die minderheden weer terug in het gareel te duwen. Ze hebben geen zin om nieuwe spelregels op te stellen en willen al helemaal niet te horen krijgen hoe ze zich moeten gedragen. Ook al vertellen ze dat anderen al eeuwen.

Tegelijkertijd echter tonen de voorstanders van sociale veranderingen zich helaas dikwijls even rigide en burgerlijk wreed. Meer dan grensafbrekers ontpoppen hedendaagse activisten zich maar al te vaak tot grensbewakers. Meer dan normbestormers zijn het normbeschermers geworden. Een vermeend seksistisch grapje kan tegenwoordig al reden zijn voor ontslag, zoals Nobelprijswinnaar Tim Hunt en een topman van Uber mochten ervaren, een stel hipsters dat in Amsterdam een shoarmatent begint wordt meteen cultural appropriation verweten en wie dat niet direct inziet, snapt dus niks van white privilege of – innocense.

In het essay Exiting the Vampire Castle hekelt de Engelse schrijver Mark Fisher dit type sociaal activisme. Iedereen die sociale verandering voorstaat, stelt hij, zou zich moeten richten op algehele uitbuiting en onderdrukking. In plaats daarvan hebben hedendaagse activisten zich echter teruggetrokken in een identiteitstoren. Ze claimen aan structurele kritiek te doen, maar in de praktijk richt hun verzet zich enkel op individueel gedrag waarbij iedereen die volgens hen over de scheef gaat genadeloos wordt afgestraft. Het vampierenkasteel noemt hij dit bouwwerk. ‘It is driven by a priest’s desire to excommunicate and condemn, an academic-pedant’s desire to be the first to be seen to spot a mistake, and a hipster’s desire to be one of the in-crowd.’ De kleinste fout, het onschuldigste grapje, wordt door hen al gezien als een aanval op de strijd tegen racisme, seksisme en heteronormaitiviteit. Terwijl in werkelijkheid, aldus Fisher, ’the Vampires’ Castle is best understood as a bourgeois-liberal perversion and appropriation of the energy of these movements.’

In feite zijn deze hedendaagse activisten net als de marketingafdelingen van het bedrijfsleven (want coöptatie werkt) – vorm, maar geen inhoud. Het streven is slechts acceptatie, geen omkering van alle waarden. De dominante orde blijft ongemoeid. Precies zoals dat ook al bij de fatosphere duidelijk werd.

We zijn dan ook niet beland in een culture war, zoals vaak wordt gezegd, of in een strijd tussen links en rechts, maar meer in een alomtegenwoordig gevecht tussen mensen die excelleren in de verdediging van normatieve grenzen waarbij de kleinste incidenten of overtredingen indicatief worden verklaard voor een probleem dat meteen de hele samenleving, haar geschiedenis en toekomst behelst. En altijd is het de ander die overgevoelig reageert.

*

‘I want to move freely,’ schrijft Roxane Gay in Hunger, ‘I want to be free.’ Wat ze wil is losbreken uit de kooi die ze zelf heeft gebouwd, maar waarvan de materialen haar wel degelijk zijn aangereikt door haar omgeving. Het is wat de meeste mensen willen. De vrijheid om te kunnen zijn wie je bent, zonder voortdurend afgerekend te worden op je omvang, huidskleur, sekse, politieke voorkeur of gevoel voor humor. Om met andere woorden vrij te zijn van hokjes en labels.

Ooit was dat ook de inzet van de strijd, zoals Mark Fisher betoogt. Maar ergens is iets mis gegaan – ‘The Vampires’ Castle was born the moment when the struggle not to be defined by identitarian categories became the quest to have ‘identities’ recognised by a bourgeois big Other.’ Het enige wat we nog willen is te worden gezien. En daar hoort niet perse bij dat we ook bereid zijn naar anderen te kijken. Volgens Fisher zou activisme moeten gaan over de kapitalistische uitbuiting die iedereen klein houdt. Maar dat activisme is allang uitgebuit.

Gay is geen activist. Ze is een schrijver in een lichaam dat op alle fronten bekneld en begrensd voelt. En toch vindt ze op papier wel degelijk de zo verlangde vrijheid. Op geen enkele moment valt ze in Hunger te categoriseren in een bepaalde stroming of groep. Ze hinkt voortdurend op verschillende gedachten. Ze spreekt zichzelf tegen, ze zoekt en tast af, het is nooit of-of bij haar, maar altijd en-en. Ze haat haar lichaam, maar ze houdt van zichzelf. Ze wil gezien worden, maar tegelijkertijd ook verdwijnen. Haar lichaam is sterk en zwak. Ze verafschuwt Christopher, maar in een aanklacht die veel wegheeft van een liefdesbrief bekent ze dat ze jarenlang niet kon klaarkomen als ze niet aan hem dacht. Ze geeft zichzelf de schuld, ze geeft Christopher de schuld, ze geeft de samenleving de schuld, ze geeft niemand de schuld, want er is niet maar 1 antwoord of oplossing.

Daarmee is Hunger allesbehalve een succesverhaal. Het boek geeft geen tips hoe een beter leven te leiden, het bevat geen tegeltjeswijsheden die moeten inspireren en het leert de lezer al helemaal niet van zichzelf te houden. Het is geen strijdkreet of aanklacht. Het is slechts het verhaal van een enkel lichaam en wat dat lichaam heeft moeten doorstaan. En juist zo laat Gay zien dat een label nooit de lading dekt. Omdat achter elk identiteitshokje een oneindige variatie schuilt. Een variatie die zich niet alleen binnen groepen bevindt, maar ook in ieder mens apart. Want niemand is eenduidig en niemand is te reduceren tot zijn strijd. Op zijn eigen, hoogst individuele manier, vormt iedereen een afwijking.

Dit artikel verscheen 20 september 2017 in De Groene Amsterdammer