‘We vinden het eng’, zei Mart Smeets twee jaar geleden bij Pauw en Witteman over de Paralympics. ‘We vinden mensen die een gebrek hebben eng. We willen er niet naar kijken.’ Want – ‘Wij richten onze blik op wat mooi en goed is. Maar dingen die niet zo mooi zijn, willen we niet zien.’
En dat lijkt nog steeds het geval. Want ook al zijn er dit jaar misschien meer kaarten voor de Paralympics verkocht dan ooit tevoren, de kijkcijfers vallen nog altijd in het niet bij die van de Olympische Spelen. Kennelijk kijkt het grote publiek inderdaad liever niet. De reden daarvoor is echter niet dat gehandicaptensport ‘niet zo mooi’ is, als wel niet zo eerlijk. Sterker nog, wat de Paralympics vooral zichtbaar maken is de fundamentele oneerlijkheid in alle sport.
Sport draait om het lichaam, en topsport om de perfectie daarvan. Het is een demonstratie van alles waar het menselijk lichaam toe in staat is, tot welke hoogte het kan stijgen, de kracht en snelheid ervan, zowel fysiek als mentaal. In topsport strijden de besten tegen de besten, het is het domein van winnaars. Of dat is tenminste het idee. En daar zit meteen het probleem met de gehandicaptensport. Bij iemand zonder benen (maar met protheses) is het verlies nu eenmaal te zichtbaar om de sporter ooit als echte, of complete, winnaar te zien.
Het gaat in sport om de prestatie. Geen wonder dus dat in de topsport ongeveer dezelfde wetten gelden als in de markteconomie. Concurrentie en competitie moeten ervoor zorgen dat de beste boven komt drijven. Er wordt geïnvesteerd – in trainingsuren, in apparatuur en materiaal, in spelers. Er wordt gespeculeerd – op de winst door middel van de investeringen, waarbij net als in de markteconomie risico en durf worden verheerlijkt (zie Epke). En natuurlijk wordt ook in de topsport steeds meer geoutsourced naar technologische hulpmiddelen om de prestaties te monitoren en te optimaliseren.
Zo rent elke voetballer tegenwoordig over het veld met een hartmeter, zodat ze vanaf de bank kunnen zien wie er nog fit is, en vooral wie niet. Louis van Gaal wil het Nederlands Elftal een slaapregime opleggen, de spelers moeten hun tijden doorgeven op een speciale site. Ook hier geldt dus het dictaat van de manager die de cijfers en targets in de gaten houdt.
Daarnaast geldt echter net als in de markteconomie dat niet alleen gestreefd wordt naar onderscheid – het is er ook het resultaat van. De kansen van spelers zijn nooit gelijk, er heerst een fundamentele ongelijkheid. Succes in de sport hangt bovenal af van zaken waar niemand invloed op heeft – lichaamsbouw, aanleg, opvoeding en de sociaal-economische, geografische en zelfs historische omstandigheden (zie de suprematie die de Sovjet-Unie ooit had) waarbinnen de sporter opgroeit en zich ontwikkelt. En natuurlijk geld.
Michael Phelps is niet de beste zwemmer aller tijden omdat hij daar het allerhardst voor getraind heeft of het het allerliefst wilde. Wat de doorslag heeft gegeven is zijn lichaamsbouw (brede schouders en korte benen), het geluk dat zijn moeder hem op jonge leeftijd naar een zwembad bracht om iets te doen aan zijn ADHD en het feit dat hij geboren werd in een land waar de beste faciliteiten beschikbaar zijn. Al heel jong had Phelps een enorme voorsprong.
Heel af en toe komt zo’n voorsprong bovendrijven. Als een oliesjeik een voetbalclub koopt bijvoorbeeld en alle topspelers van de wereld binnenhaalt. Of als er een zwempak verboden wordt. Of bij Steffi Graf (met haar natuurlijke overschot aan mannelijke hormonen). Meestal echter blijft de ongelijkheid buiten beeld. Wat we middels de sport vieren is, ironisch genoeg, juist de illusie van gelijkheid.
Iedereen weet dat internationale voetbalcompetities niks met een eerlijke strijd tussen clubs te maken hebben. Hekkensluiters en gepromoveerden zijn bij voorbaat kansloos tegen de miljonairsclubs aan de top die hun kapitaal in een zichzelf steeds versterkende spiraal vergaren aan de beurs en via televisierechten. Espanyol, Fulham en Heracles zullen nooit kampioen worden, tenzij de ongelijkheid enigszins wordt weggenomen door een oliesjeik (of Rupert Murdoch). De coureurs van Ferrari en Red Bull kunnen echt niet harder rijden dan de concurrentie – er is alleen meer geld voor betere racewagens.
En toch geloven we erin. Want op het moment dat sporters tegenover elkaar staan, op het veld en het parcours, in het zwembad en aan de rekstok, verdwijnt de ongelijkheid. Als Espanyol Camp Nou betreedt, als PSV aantreedt tegen Heracles, staan ze allemaal als gelijken tegenover elkaar. Alle clubs hebben elf spelers in het veld, voor iedereen gelden dezelfde regels en allemaal streven ze hetzelfde doel na. Jos Verstappen reed op hetzelfde parcours als Michael Schumacher, ze moesten evenveel rondjes maken, allebei met behulp van een gemotoriseerd voertuig op vier wielen.
Gedurende een kort moment lijkt het een gelijke strijd ‘waarin alles mogelijk is’. Gevoed door die paar keren in het verleden dat de underdog inderdaad van de miljardair wist te winnen – een basismythe die lang niet alleen aan sport voorbehouden is. Heel even schakelt de toeschouwer zijn bewustzijn uit – voor de duur van een wedstrijd, een toernooi, of zelfs een hele competitie – en vergeten we de fundamentele ongelijkheid die er heerst. Wanneer we naar sport kijken, doen we zodoende massaal aan suspension of disbelief. We stellen ons ongeloof uit en vergeten de cynische werkelijkheid van het allesvervormende kapitaal om die te vervangen voor een betere, mooiere wereld waarin iedereen een kans heeft en kampioen kan worden. Dat is de escapistische verleiding van sport en de Olympische Droom.
Twee weken geleden liet Adriaan van Dis in Zomergasten een fragment zien van een vrouw zonder armen en benen. Ze was een kunstenares die schilderde met haar mond. Ze vroeg zich af hoe de toekomst eruit zou zien als alles te repareren viel. Misschien zelfs tot in de baarmoeder aan toe. Er zou niemand meer met een gebrek geboren worden, gehandicapten zoals zij zouden uit het straatbeeld verdwijnen. Hoe zouden mensen in dat geval tegen de wereld aankijken?
De vraag bleef onbeantwoord, maar het is niet ondenkbaar dat mensen nog meer zouden vergeten dat het leven feilbaar is. Dat er zoiets bestaat als pech hebben (en dus ook geluk) en dat sommigen het leven bij voorbaat beginnen met een achterstand. Dat we met andere woorden nog meer gaan geloven dat iedereen hetzelfde is, in essentie tot hetzelfde in staat, en dat verlies dus alleen aan jezelf te wijten is. In dat laatste geval heb je gewoon niet goed genoeg je best gedaan.
En zo komen we weer terug bij Mart Smeets. Volgens hem vinden we gehandicapte mensen ‘eng’. Hij doelde op hun gemankeerde lichaam, maar wat we vooral eng vinden is dat gehandicapten de suspension of disbelief doorbreken. Omdat ze laten zien dat een mens niet alles in eigen hand heeft. Dat gelijkheid niet bestaat, maar alles afhangt van lichaamsbouw, aanleg, geld, opvoeding en de sociaal-economische, geografische en historische omstandigheden waarbinnen iemand opgroeit. Van geluk dus. (Bij het Engelse Channel 4 lijken ze zich daar ook bewust van gezien hun pogingen om middels een commercial die ongelijkheid op te heffen – ‘Welkom in een wereld zonder barrières’, zo heet het, ‘een wereld waar de mogelijkheden eindeloos zijn en het potentieel onbegrensd’ – een handicap is slechts een uitdaging).
Onlangs stelde Minister van Sport Edith Schippers dat gehandicaptensport en ‘gewone’ sport vaker gecombineerd moeten worden. De overheid zou dat moeten eisen van organisatoren van grote sportevenementen. Zo zouden op toernooien valide en invalide sporters bijvoorbeeld om de beurt een wedstrijd kunnen doen, waarbij ze dus spelen in één arena – ‘Als je het zo aanpakt, raakt het publiek er ook bekend mee.’
In feite maakt ze daarmee hetzelfde punt als de gehandicapte kunstenares uit het Zomergasten fragment van Adriaan van Dis die zich zorgen maakte dat gehandicapten uit het straatbeeld zullen verdwijnen. We moeten het zien om de suspension of disbelief op te heffen dat alles in het leven, of de sport, eerlijk is. En om te weten dat het dat ook niet hoeft te zijn. Want er zal altijd ongelijkheid bestaan, en verschil, gelukkig maar. Het wordt alleen tijd om het steriele, gladgestreken en leugenachtige wereldbeeld van een eerlijke strijd te doorbreken waarin winnaars alles aan zichzelf te danken hebben en je een loser bent als je wat hulp nodig hebt.
Dit artikel verscheen zaterdag 8 september 2012 in NRC Handelsblad. Zie vooral ook de commercial die Channel 4 voor de Paralympics maakte!