het smurfen van de werkelijkheid

smurf city1

Sinds kort zijn alle huizen van het Spaanse dorp Júzcar blauw geverfd. Smurf-blauw, om precies te zijn, met de complimenten van Sony. Het is een ludieke actie om aandacht te vestigen op hun nieuwe film, The Smurfs inderdaad. Na de premiere zal het dorp hersteld worden in zijn oorspronkelijke staat. Althans, dat was de bedoeling. Maar de bewoners maakten bezwaar. Hun Smurfendorp vormt inmiddels een lucratieve toeristische attractie, er kan veel geld mee worden verdiend. En dus behouden de huizen voorlopig hun smurf-blauwe kleur.

Het is niet de eerste keer dat de Smurfen zich doen gelden. In een artikel uit 1996, Disneyworld Company, beschrijft de Franse cultuurcriticus en filosoof Jean Baudrillard een plan van de Franse overheid om het Lorraine gebied weer winstgevend te maken. Nadat de metaalindustrie er begin jaren ‘80 is ingestort, besluit men dat het een themapark moet worden, Smurfland genaamd. De toeristenindustrie is immers de toekomst, ‘vrijetijdsbesteding’ het nieuwe economische toverwoord, werkeloze metaalarbeiders zouden voortaan vrolijke smurfmannen zijn.

Smurfland heeft niet lang bestaan, maar voor Baudrillard was het een teken aan de wand. De werkelijkheid vervalt steeds meer tot een simulatie, zo stelde hij, het Westen Disneyficeert. In de toekomst zullen Europa en de Verenigde Staten niet meer dan een pretpark zijn. Het is het eindstation van een proces dat hij in Simulacres et simulation (1981) beschrijft.

Volgens Baudrillard leven we in een cultuur die virtueel is geworden, vervormd door massacommunicatie en massaconsumptie, waarin de representatie van de werkelijkheid niets meer te maken heeft met de werkelijkheid zelf. De beelden die we tot ons krijgen, voornamelijk via de media, zijn geen afspiegeling van de realiteit, maar simulacra: kopieën zonder origine of origineel, die eindeloos worden gereproduceerd. De beelden verwijzen enkel nog naar zichzelf, genereren hun eigen context en betekenis, wekken daarmee gesimuleerde ervaringen en gevoelens op en creëren zo een hyperrealiteit.

Wie oplet ziet de bewijzen daarvan overal. Neem bijvoorbeeld de aankomst van Ratko Mladić in het detentiecentrum van Scheveningen, een gebeurtenis waar de NOS live verslag van deed. In beeld was een lege weg naar de ingang van het centrum te zien, op de voorgrond meldde de verslaggever dat ze de aankomst van Mladic simpelweg niet konden missen. ‘Dat beeld gaat ons niet ontsnappen’, sprak hij opgetogen, waarna hij uitgebreid uitlegde op welke plekken de NOS allemaal camera’s had geplaatst. Ze stonden op het dak, bij de hoofdingang en aan de zijkant, alles om die ‘historische beelden’ maar te vangen.

Wat het publiek uiteindelijk te zien kreeg was een helikopter die achter een boom landde en drie auto’s die in razend tempo de toegangspoort binnenreden. En dat was het dan.

Nieuws verslaan door te vertellen hoe je nieuws verslaat. Journalistiek als de jacht op het beeld. Het is een honger naar actualiteit, naar ‘het aanwezig zijn’, in het hier en nu: dit is live, dit is echt. Waarbij de kijker aanwezig is, of wat die directe beelden ons dan moeten vertellen, doet er niet toe. Het gaat om de ervaring. En dat geldt niet alleen voor de journalistiek.

Een paar maanden geleden stond in de Groene Amsterdammer een artikel over de tien grootste problemen van Nederland. Hiertoe had het blad bijna 200 onderzoekers uit verschillende wetenschappelijke disciplines naar hun mening gevraagd. Op nummer twee stond ‘De minachting van de feiten’. Oftewel, het groeiende verschil tussen perceptie en realiteit.

Hoogleraar cultuursociologie aan de Erasmus Universiteit Dick Houtman: ‘De werkelijkheid is in de politiek steeds verder uit beeld geraakt en vervangen door mediaverhalen, beelden, metaforen en soundbites.’

‘Politieke problemen zijn soms al even fictief als het volk dat met deze problemen worstelt’, aldus politicoloog aan de Universiteit van Amsterdam, Tjitske Akkerman. ‘Media en politici pretenderen nogal eens dat ze misstanden aan de kaak stellen in naam van een imaginair volk dat zich bevindt in een volksbuurt in Gouda of een willekeurige straat in Nederland. In onze politieke cultuur bestaat een groot gebrek aan nuchterheid en realiteitszin.’

Dat ‘politieke’ kan evenwel weggelaten worden, meer en meer neemt de cultuur hyperrealistische trekken aan waarin het teken haar betekenis verloren is, berichten en symbolen lege codes zijn. Het beeld, of het verhaal, gaat aan de werkelijkheid vooraf, in plaats van dat het zich ernaar vormt.

Jonge meisjes willen eruit zien als gephotoshopte foto’s van modellen en sterren, Hollywoodfilms worden digitaal bewerkt om het beeld ‘zo echt mogelijk’ te laten zijn. Wie daadwerkelijk in een orkaan of aardbeving belandt, zou bijna teleurgesteld zijn. Het is technologie die ons, zoals Baudrillard zegt, ‘meer realiteit kan geven dan de natuur zelf’.

En daar sluit de Franse schrijver Michel Houellebecq zich bij aan: zijn laatste roman De kaart en het gebied is geheel geënt op de ideeën van Baudrillard (helaas door geen enkele Nederlandse recensent opgemerkt, ook al is de titel een directe verwijzing naar de openingspassage van Simulacres et simulation).

Net als Baudrillard verbindt Houellebecq de hyperrealiteit aan het hyperkapitalisme. Alles draait om een droom van de werkelijkheid die kan worden gekocht. Wanneer de hoofdpersoon uit De kaart en het gebied, de kunstenaar Jed Martin, zich op het vliegveld van Shannon, Ierland bevindt, constateert hij dat er geen enkele directe verbinding met een West-Europese hoofdstad is (behalve Londen en Parijs). Daarentegen gaan er wel tientallen vluchten naar Spanje, de Canarische eilanden en Polen, allemaal verzorgd door RyanAir. Jed Martin herinnert zich dat iemand hem ooit verteld heeft dat Poolse immigranten zich het liefst in Ierland vestigen, omdat het land de (onterechte) reputatie heeft van katholiek toevluchtsoord. Houellebecq concludeert: ‘Zo herschreef het liberalisme de geografische realiteit overeenkomstig de verwachtingen van de klanten, of die zich nu verplaatsten als toerist of om hun brood te verdienen. De vlakke, isometrische projectie van de wereldkaart maakte plaats voor een afwijkende topografie waarin Shannon dichter bij Katowice lag dan bij Brussel, dichter bij Fuerteventura dan bij Madrid.’

De kaart verandert het gebied. Oftewel: de representatie van de werkelijkheid verandert de realiteit. Het is volgens Houellebecq de laatste fase van het kapitalisme. Gegroeid van moeren en bouten (foto’s daarvan vormen het eerste kunstwerk van Jed Martin), via elementaire beroepen (een serie schilderijen die van Jed Martin een beroemdheid maakt), naar grote bedrijven (Jed Martins reeks bedrijfscomposities). Producten en hun makers hebben plaats gemaakt voor het onaantastbare kapitaal. En dat kapitaal is al net zo virtueel geworden als de cultuur die het vormt. Het simulacrum van de vrije markt en de beurs is de werkelijkheid geworden, ze genereert een geheel eigen betekenis en reageert daar in een zelfreflexieve impuls ook weer op.

De kaart en het gebied eindigt omstreeks 2040. Frankrijk is tegen die tijd weer een ruraal gebied, stedelingen zijn naar de dorpen getrokken waar winkels vol liggen met regionale producten en ambachtskunst. Oude, ‘authentieke’ beroepen als kunstsmederij en geelgieterij zijn opnieuw in de mode geraakt, de groenteelt is weer opgepakt. Om toeristen te trekken verkoopt het land ‘sfeerhotels, parfums en pasteitjes – datgene wat men levenskunst noemt’. Cafés hebben er daarom de sfeer ‘van een Parijs cafe uit het belle époque’, precies zoals de toeristen dat verwachten te zien.

De bewoners van agrarische gebieden zijn niet langer ‘ongastvrij, agressief en achterlijk’, zoals Houellebecq ze aanvankelijk benoemt, maar ‘ontwikkeld, tolerant en vrolijk’, omdat de klant, of de toerist, nu eenmaal koning is. Frankrijk is definitief verworden tot een themapark. En daarmee zijn we weer terug bij de Disneyficatie van Baudrillard.

Het Westen als pretpark waarin elk verschil tussen tijdperken en culturen is uitgewist, geen heden, verleden of toekomst meer bestaat en iedereen figurant is in een eindeloze, virtuele reality-show. Volgens Baudrillard en Houellebecq is het duidelijk: Sony’s Spaanse Smurfendorp is slechts het begin.

Dit artikel verscheen op maandag 27 juni 2011 in nrc.next. Meer over Houellebecq en Baudrillard vind je hier.