De Nederlandse vertaling van Michel Houellebecq’s laatste roman De kaart en het gebied is inmiddels alweer een tijdje uit. Recensenten bespraken het uitgebreid, NRC Handelsblad kwam zelfs met een Guide Houellebecq. Wat daarbij echter opvallend vaak over het hoofd werd gezien was de inhoud van het boek. Niet het verhaal, maar de betekenis van de tekst, dat wat de schrijver ermee heeft bedoeld. Anders gezegd: de cultuuranalyse die Houellebecq maakt.
Bij deze alsnog.
In De kaart en het gebied schetst Houellebecq een wereld doordrongen van het verlangen naar authenticiteit. De mens, of beter gezegd de westerse mens, is op zoek naar echtheid, naar zuiverheid, naar alles wat ooit was, maar nu langzaam aan het verdwijnen is. Het kapitalistisch systeem loopt schijnbaar op zijn einde, Houellebecq schrijft: ‘Meer in het algemeen leefde men in een ideologisch merkwaardige periode, waarin iedereen er in West-Europa van overtuigd leek dat het kapitalisme ten dode opgeschreven was, en zelfs op korte termijn ten dode opgeschreven, dat het zijn laatste jaren beleefde (…). Een sluier van as leek over de geesten nedergedaald.’
Draaide in Platform alles nog om seks en luxe, het hedonistische consumentisme uit de hoogtijdagen van het liberale kapitalisme, in De kaart en het gebied is een ‘authentiek leven met echte waarden’ het hoogste goed. Mannen moeten weer echte mannen zijn, ‘het viriele, brute beest in bed’, vrouwen hoeven niet langer graatmager te zijn. Franse politici komen op voor ‘landelijke waarden’, restaurants die zich op een traditioneel of ouderwets imago laten voorstaan boeken veel meer omzet dan gemiddeld. Het Franse platteland is populairder dan ooit, aldus Houellebecq.
In Nederland is het niet anders gesteld. Ook hier lijkt authenticiteit het hoogste goed. Boer Zoekt Vrouw is al jaren het best bekeken programma op tv. Romans over het platteland als Boven is het stil of Dorsvloer vol confetti doen het uitzonderlijk goed.
In de literatuur is echt gebeurd (Knielen op een bed violen, Komt een vrouw bij de dokter) sowieso extra waardevol.
Maar ook de populariteit van live-verslaggeving valt in dit licht te bezien. Er kan geen familiedrama, geen politieke crisis, geen geval van Q-koorts plaatsvinden of daar staat hij weer, de journalist ter plaatse die weinig meer zegt dan de nieuwslezer al heeft gedaan (met nog wat straatinterviewtjes erbij). De ‘dichte deur’ waar het CDA september 2010 achter vergaderde is hier misschien wel het beste voorbeeld van (de enige vraag die er op een gegeven moment nog toe deed was ‘gaat hij open of niet?’)
In een tijd waarin het besef van manipuleerbaarheid van informatie nu eenmaal tot iedereen is doorgedrongen en journalisten (zeker van de publieke omroepen) van linkse sympathieën worden beschuldigd, heeft live-verslaggeving door de schijnbaar onbemiddelde en ongemanipuleerde informatie-overdracht de meerwaarde van authenticiteit gekregen.
Het is een honger naar actualiteit, naar ‘het aanwezig zijn’, in het hier en nu: dit is live, dit is echt. Waarbij de kijker aanwezig is of wat de getoonde beelden dan moeten zeggen, doet er niet toe. Het gaat om de ervaring, om het gevoel van authenticiteit.
Het gevoel ja, want in werkelijkheid bestaat die authenticiteit niet. Waar we naar kijken zijn beelden zonder inhoud. Boer zoekt Vrouw zegt niets over het boerenleven, de ‘dichte deur’ van het CDA niets over wat zich achter die deur afspeelt.
Een beeld zonder inhoud, het is als een kaart zonder gebied. Enter de Franse cultuurcriticus en filosoof Jean Baudrillard. Want wie het over een kaart en een gebied heeft, heeft het automatisch over hem. Behalve recensenten van Nederlandse kranten dan, die zagen de overeenkomsten tussen Houellebecq en Baudrillard massaal over het hoofd.
Voor de duidelijkheid: de titel De kaart en het gebied verwijst direct naar de openingspassage van Baudrillards standaardwerk Simulacres et simulation.
In deze passage haalt Baudrillard een verhaal aan van de Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges over een keizerrijk waar de cartografie zo’n perfectie heeft bereikt dat de landkaart van het rijk even groot is als het grondgebied zelf. De landkaart bedekt het hele keizerrijk, in een schaal van 1 op 1. Wanneer het keizerrijk vergaat, verdwijnt ook de kaart. In ‘de woestijnen van het Westen’ resten er alleen nog wat flarden van.
Baudrillard zag hierin een parabel voor wat er in onze tijd gebeurt. Ons keizerrijk vergaat inderdaad, alleen, zo voegt hij er aan toe, blijft de kaart intact. De representatie van de werkelijkheid (de kaart) vervangt het gebied.
Via films, reclames en de media worden we gebombardeerd met beelden van een realiteit die niet bestaat. Het zijn simulacra: kopieën zonder origine of origineel, kopieën van kopieën, die eindeloos worden gereproduceerd. De beelden verwijzen enkel nog naar zichzelf, genereren hun eigen context en betekenis, wekken daarmee gesimuleerde ervaringen en gevoelens op en creëren zo een hyperrealiteit.
In het meest blanke dorp van Nederland, Volendam, stemt men massaal PVV zonder op straat ooit iemand met een hoofddoek te hebben gezien, laat staan dat zich in de wijde omtrek een moskee bevindt.
Veiligheid is voor veel mensen de grootste zorg terwijl cijfers uitwijzen dat de criminaliteit al jaren daalt.
De haviken van de Bush-regering lokte het Westen een oorlog in met vals bewijs van massavernietigingswapens en verhalen over stervende baby’s die op een ijskoude vloer werden gelegd.
Baudrillards beroemdste essay is misschien wel De Golfoorlog heeft niet plaatsgevonden uit 1991. Wat hij daarmee bedoelde is dat de eerste Golfoorlog in het Westen voornamelijk bestond uit beelden op de radar en televisieschermen. Beslissingen van het Amerikaanse leger werden gemaakt op basis van virtuele informatie, de manier van vechten was als in een computerspel, veilig en op afstand (er stierven minder Amerikaanse soldaten in deze oorlog dan er statistisch in verkeersongelukken zouden hebben gedaan als ze thuis waren gebleven).
De kaart verandert het gebied. Letterlijk, zo toont Houellebecq aan in een passage waarin Jed Martin, hoofdpersoon uit De kaart en het gebied, zich op het vliegveld van Shannon, Ierland bevindt. Jed Martin constateert dat er geen enkele directe verbinding met een West-Europese hoofdstad is (behalve Londen en Parijs). Daarentegen gaan er wel tientallen vluchten naar Spanje, de Canarische eilanden en Polen, allemaal verzorgd door RyanAir. Martin herinnert zich dat iemand hem ooit verteld heeft dat Poolse immigranten zich het liefst in Ierland vestigen, omdat het land de (onterechte) reputatie heeft van katholiek toevluchtsoord. ‘Zo herschreef het liberalisme de geografische realiteit overeenkomstig de verwachtingen van de klanten, of die zich nu verplaatsten als toerist of om hun brood te verdienen. De vlakke, isometrische projectie van de wereldkaart maakte plaats voor een afwijkende topografie waarin Shannon dichter bij Katowice lag dan bij Brussel, dichter bij Fuerteventura dan bij Madrid.’
Houellebecq laat (net als Baudrillard) de hyperrealiteit uitmonden in het hyperkapitalisme. Want het kapitalisme is allesbehalve ‘ten dode opgeschreven’, wie ‘de sluier van as’ optilt ziet dat het enkel in een nieuw stadium is beland.
De ontwikkeling die Jed Martin als kunstenaar doormaakt is dan ook geen willekeurige. Hij begint met het fotograferen van moeren en bouten, driehonderd foto’s van ijzerwaren, wordt een beroemdheid met schilderijen van elementaire beroepen en vergaart grote rijkdom met zijn reeks bedrijfscomposities. Van producten naar hun makers naar het onaantastbare kapitaal.
Jed Martins doorbraak ligt tussen de serie van producten en de serie van makers, wanneer hij landkaarten gaat fotograferen. De kaart is interessanter dan het gebied heet zijn tentoonstelling. Binnen de industrialisering is dit het moment waarop het liberale kapitalisme haar intrede doet (en de representatie van de werkelijkheid losgezongen raakt van de werkelijkheid zelf), als alles koopwaar wordt.
Inmiddels zijn we in de eindfase van dat kapitalisme beland, bij de overwinning van Het Kapitaal. En dat kapitaal is al net zo virtueel geworden als de cultuur die het vormt. Het simulacrum van de vrije markt en de beurs is werkelijkheid geworden, ze genereert een geheel eigen betekenis en reageert daar in een zelfreflexieve impuls ook weer op.
Bankiers en speculanten bepalen wat er gebeurt, hoeveel vertrouwen er bijvoorbeeld in een land als Griekenland is, met alle gevolgen van dien.
Jed Martins reeks bedrijfscomposities is miljoenen waard, niet omdat het beter werk is dan voorgaande series, maar omdat de kopers ervan degenen zijn die zelf op de schilderijen staan afgebeeld.
Dit idee, kapitaal als simulacrum dat van de werkelijkheid een simulatie maakt, voert Houellebecq tot het uiterste door. Daarom introduceert hij zichzelf ook als personage. Dat is geen spielerei, zoals de meeste recensenten meenden (geinig zeg, hoe hij zichzelf een ‘oude schilpad’ noemt), maar een essentiële toevoeging.
In de roman schikt de Houellebecq-kopie zich naar het beeld dat van hem in de media bestaat, als een dronken, op seks beluste en depressieve kluizenaar.
‘Nu speelt u volgens mij een beetje uw eigen rol…’ zegt Jed Martin als de Houellebecq-kopie de geneugten van seks in Thailand beschrijft. ‘Dat is waar’, geeft de Houellebecq-kopie toe (wanneer later in het boek de politie zijn computer doorzoekt, vinden ze alleen wat links naar brave lingerie-catalogi).
Uiteindelijk wordt de Houellebecq-kopie vermoord voor de volgende kopie: het schilderij dat van hem is gemaakt (en miljoenen waard is). De werkelijkheid is definitief verdwenen, een kopie van een kopie is al wat overblijft.
De kaart en het gebied eindigt omstreeks 2040. Frankrijk is tegen die tijd weer een ruraal gebied geworden. Stedelingen zijn massaal naar de dorpen getrokken, winkels liggen vol met regionale producten en ambachtskunst, oude, ‘authentieke’ beroepen als kunstsmederij en geelgieterij zijn in de mode geraakt, de groenteelt is weer opgepakt. Om toeristen te trekken verkoopt het land ‘sfeerhotels, parfums en pasteitjes – datgene wat men levenskunst noemt’.
Frankrijk is met andere woorden verworden tot een pretpark. Het platteland heeft zich gevormd naar dat wat toeristen verwachten te zien. En daar wordt goed geld mee verdiend.
De authenticiteit waar men zo naar verlangde, de vlucht weg van het 24-uurs consumentisme, weg van het cynisme van de markteconomie, weg van het materialisme waarin alles koopwaar is, is geen vlucht uit het gebied, maar een vlucht die zich volledig binnen de kaart afspeelt.
Is er hoop? Het laatste kunstwerk dat Jed Martin (zoals steeds duider van de tijd) maakt wordt omschreven als een ‘symbool van de algehele vernietiging van de menselijke soort’. De werkelijkheid slaat er eindelijk in terug. En aangezien de mens volledig los is komen te staan van die werkelijkheid is er voor hem dus ook geen toekomst meer.
Veel zwartgalliger wordt het niet. Toch noemde NRC Handelsblad de roman ‘een Houellebecq-light. De Volkskrant sprak zelfs van ‘een gezellig boek’. Wat Houellebecq beschrijft zou dit keer allemaal zo erg niet zijn. Zijn toon was milder, hij was vriendelijker voor vrouwen, ja, het viel allemaal wel mee. Vrij Nederland verheugde zich dat de xenofobe boer verdreven werd door de vrolijke kosmopoliet. De mensen lachen toch? Dat het de reclamelach is van de werknemers van pretpark La Douce France werd voor het gemak even over het hoofd gezien.
Geen van deze recensenten keek naar de wereld om ons heen, naar wat zich daar momenteel in voltrekt. Niemand legde een verband met het huidige politieke discours waarin mediaverhalen en soundbites de inhoud steeds meer verdringen, met ‘luie’ Grieken en almachtige hedgefunds, met omvallende banken en bezuinigingen op de sociale voorzieningen. En juist daarmee bewezen ze eens te meer het belang van De kaart en het gebied.
Dit stuk is een uitweiding op Het smurfen van de werkelijkheid (27 juni 2011 verschenen in nrc.next)
Deze bespreking is een schot in de roos. Tussen alle kritieken en recensies die ik tegenkwam was er nauwelijks één te vinden die duidelijk maakte waar het in de roman nu eigenlijk om gaat. Toch moet het voor degenen die de moeite nemen om ook eens te kijken naar vroegere cultuuranalytische essays van H. als ‘Nader tot de ontreddering’ duidelijk zijn welke kant hij in deze roman opgaat. Dat nu weet u helder samen te vatten. Ik maak er – uiteraard met verwijzing – gaarne gebruik van. Wat mij overigens ook interesseert, is Houellebecqs filosofische basis, zoals die bijvoorbeeld in de gesprekken tussen Jed en Houellebecq en Jed en zijn vader aan de orde komt: Schopenhauer, Fourier, Comte, Morris,etc. Dat maakt ook een belangrijk deel uit van de inhoud. Ook hierop wordt nauwelijks ingegaan in de recensies die mij onder ogen gekomen zijn.