Het gif van de werkelijkheid

bukowski2

Er wordt te weinig gedronken. En als er wel wordt gedronken, wordt er verkeerd geklonken.

Je moet je glas zo hard mogelijk tegen dat van een vriend, vijand of vreemde slaan. Zodat de drank over de rand klotst en de alcohol wordt vermengd. Dat is hoe de Vikingen het deden en in de eeuwen daarna koningen en keizers en landheren. Alleen zo wist je zeker dat je metgezel van die avond je niet stiekem probeerde te vergiftigen.

Tegenwoordig is het niet chic meer om glazen te laten raken, zelfs niet als het zachtjes gebeurt. Je hoort nu je glas het luchtledige in te tillen en er minzaam glimlachend bij te knikken. Dat is hoe wij koningen nu drinken. Er worden geen glazen gebroken, bacteriën uitgewisseld of kledingstukken bevuild. We houden het netjes – de ander blijft op veilige afstand.

Het past bij deze tijd. Die is bovenal keurig en mak, zoals Katie Roiphe in Lof van het rommelige leven schrijft. Gericht op heilzaamheid, orde en controle. We dienen gezond te eten, genoeg te bewegen, onze geest te reinigen met mindfullness, zelfhulpboeken of, als niets meer werkt, pillen. Overtollig vet wordt weggesneden, rimpels opgespoten, tot onze huid net zo glad en glanzend is als onze ziel en darmen. Schoon moet het allemaal zijn. Opdat niets, geen E-nummer of vetrol of jeugdtrauma, ons nog belet optimaal te presteren.

We zijn zoals we proosten. En daarmee ontzeggen we onszelf ongetwijfeld een zekere levenslust, zoals Katie Roiphe stelt. Iets van woestheid, een liederlijk genot, avontuur. Maar het gaat verder dan alleen het persoonlijke. De hele cultuur wordt ontsmet. Doordat ook daarin de ander op steeds veiligere afstand blijft (of wordt gehouden). Hij die minder orderlijk en heilzaam is, minder gezond en productief, met een leven dat wel vol woestheid zit en zo het beeld verstoort van een nette, aangepaste samenleving, oftewel de loser en de outcast – hij verdwijnt steeds meer buiten beeld. En we raken elkaar al helemaal niet meer aan.

Dat valt het meest op in de kunsten. In films, literatuur en muziek. Nooit eerder waren die zo schoon en netjes, zo ontdaan van een dissident geluid. De alcoholisten en afwijkingen, de verschoppelingen en vrijbuiters, er was een tijd dat ze luidruchtig van zich lieten horen. Onaangepaste mannen en vrouwen die niet leefden zoals het hoorden, uit eigen keuze of omdat ze beland waren in het afvoerputje van een economisch systeem. Opererend aan de rafelranden van het bestaan maakten ze het vuil zichtbaar en hielden de rest van de samenleving zo een (gebroken) spiegel voor. Van Charlie Chaplin tot de motorrijders uit Easy Rider. Van de zoektocht naar vrijheid in Kerouac’s On the road tot de zoektocht naar werk in Steinbecks Of Mice and Men. Bijna elke film-noir uit de jaren ’40 en ’50, de wanhopige dronkaards in Days of Wine and Roses, het vrolijke, in alcohol gedrenkte leven van Jan Cremer, en zelfs het uitschot van de familie Flodder – allemaal waren het verbeeldingen van de afwijking, letterlijk a-sociaal, levend volgens hun eigen normen en waarden.

In de jaren ’90 was er in de Verenigde Staten een hele literaire stroming voor – dirty realism, ook wel Kmart realism genoemd, naar de goedkope warenhuizen waar de armen hun boodschappen doen. Charles Bukowski en Raymond Carver gelden als de aartsvaders ervan, hier klonken stemmen uit de onderbuik van de samenleving.

Tegenwoordig is het toch vooral Albert Heijn realisme dat de klok slaat. Romans spelen zich doorgaans af in de (hogere) middenklasse. Personages zijn welvarend en goed opgeleid, ze verdienen hun geld als leraar, schrijver of architect. Hebben ze een of ander rotbaantje dan is dat niet omdat het moet, maar omdat ze nog niet weten wat ze willen. Vooral bij jonge schrijvers is het voornaamste probleem van personages keuzestress over alle volle schappen. Hun pijn komt voort uit overvloed, niet uit een tekort. Het is het lijden van de bourgeoisie.

Overigens is het in film nog erger, daar kan het Nederlandse publiek kiezen uit De Eetclub, Het Diner of Hartenstraat.

Waarom zijn dit soort personages tegenwoordig zo populair? Komt het omdat hun makers steeds vaker zelf uit de gegoede klasse komen (en zich kennelijk houden aan het adagium write what you know)? Raymond Carver noemde zichzelf een ‘paid-in-full member of the working poor,’ zijn achtergrond was er een van armoede. Net als Bukowski, Kerouac en Cremer leefde hij het leven dat hij beschreef. Misschien doen hedendaagse schrijvers dat ook, en maakt hun achtergrond ze zodoende een betaalde werknemer van de elite.

Het is wat journalist Sean O’ Hagan onlangs betoogde over popsterren. In The Observer stelde hij dat popmuziek gentrificeert. Oftewel – de yuppen nemen het over. Volgens O’ Hagan komen steeds meer populaire Britse muzikanten (zoals Radiohead, Coldplay en Momford & Sons) uit welvarende families. Ze groeiden op in chique wijken, zaten op prive-scholen en hadden tijd en geld genoeg om hun eigen stem te ontwikkelen. Tijd en geld die voor jongeren uit de arbeidersklassen, potentiële Sex Pistols, niet voorhanden is met de almaar stijgende kosten voor levensonderhoud.

Je zou het een aanvulling kunnen noemen op Thomas Piketty’s Kapitaal in de 21e eeuw – ook in de popmuziek groeit de kloof tussen arm en rijk. De lagere klassen komen er steeds moeilijker tussen (en dus ook steeds moeilijker bij het grote geld).

In zijn stuk vraagt O’ Hagan zich af of dit misschien de reden is dat de hedendaagse popmuziek elke notie van een politiek of sociaal bewustzijn mist – omdat de makers ervan de woede en bewogenheid missen om werkelijk iets te willen veranderen.

Nu moet iedereen natuurlijk maken wat hij zelf wil, en O’ Hagan negeert ook wel heel makkelijk de invloed van distributiekanalen als platenmaatschappijen, uitgeverijen en televisieprogramma’s. Feit blijft echter dat in de kunsten een steeds harmonieuzer koor klinkt.

Waar het om gaat is normativiteit. Wat wordt als gangbaar geaccepteerd? De stem van de buitenstaander, degene die een ander leven leidt of lijdt dan hoegenaamd hoort, maakt de norm minder vanzelfsprekend. Hij laat niet alleen zien dat het ook anders kan, maar dat het ook anders gaat. Dat wat vanzelfsprekend lijkt niet vanzelfsprekend is.

Ooit drong de zelfkant van het bestaan, de rommel en de smerigheid, via literatuur, muziek en film burgerlijke levens binnen. Tegenwoordig ziet de welgestelde klasse vooral nog zichzelf.

Als er al romans of films verschijnen waarin de stem van de buitenstaander klinkt, van een Turkse kruimeldief bijvoorbeeld, of een Part-time junkie, eindigt het altijd goed. De kruimeldief of junkie heeft boete gedaan voor zijn zonden, inmiddels bewandelt hij het rechte pad. Hetzelfde procédé vind je in de talkshows op tv, die plek waar alcoholisten, verslaafden en berooiden wel alle ruimte krijgen. Bij Oprah en Dr. Phil vertellen ze over de verschrikkingen die ze hebben meegemaakt, alle ellende die ze anderen hebben aangedaan, om te besluiten met een ‘never again.’ Laat het vooral een waarschuwing zijn.

Zolang de afwijking de norm nastreeft, zolang hij gezond, gelukkig en succesvol wil zijn, is hij acceptabel. Een dief moet berouw hebben, een dikzak moet af willen vallen, een armlastige moet ondernemend zijn en een alcoholist moet van zijn ziekte willen genezen.

Hoe anders was dat toen de schrijver Hafid Bouazza eerder dit jaar aanschoof bij Pauw en Witteman. Want ze zijn er natuurlijk nog wel, de normbestormers. Aan tafel vertelde Bouazza grijnzend over al het moois dat zijn alcoholisme hem had gebracht. Dat hij dertig kilo aankwam en bijna dood was, interesseerde hem niet. Hier zat iemand met duidelijk andere waarden dan de doorsnee burgerman. Belangrijker echter was dat Bouazza het vuil liet zien. En ons via leverfalen, galstenen en opengebarsten spataderen in de slokdarm die je bloed doen braken, eraan herinnerde wat een lichaam eigenlijk voorstelt. Dat het geen glanzend, geoliede machine is die je aandrijft met mindfullness en zelfdisciplinerende apps of polsbandjes, maar een pulserende homp vlees, bloed en gal waarin voortdurend iets mis gaat. Ook bij de gezonde exemplaren.

We leven in een tijd waarin de troep en het vuil steeds beter aan het zicht onttrokken is. En het bloed en het gif zodoende maar al te makkelijk vergeten wordt. Westerse mogendheden doden met drones – het verspilde bloed is slechts een vage vlek op onze beeldschermen. Beeldschermen die op hun beurt vervaardigd zijn in een ver buitenland door in gif gedrenkte handen. Af en toe verschijnt er wel een schrijnend item op tv over kinderen die in mijnen en sweatshops onze luxe-artikelen produceren, of per ongeluk onze bommen opvangen, maar we leven er niet mee. De processen van uitbuiting en uitsluiting blijven op afstand.

Ondertussen zijn in het Westen de meeste stadscentra al verboden terrein voor bedelaars, verslaafden en straatmuzikanten. Volgens technologie­voorspeller Ayesha Khanna duurt het zelfs niet lang meer voordat ‘slimme’ contactlenzen daklozen uit beeld laten verdwijnen. Onlangs was er veel ophef over een kunstproject in Philadelphia waarbij voor 300.000 dollar armoedige buurten langs het spoor weggewerkt werden achter vrolijke muurschilderingen. Opdat forenzen een leuker uitzicht hadden. Het is een fenomeen dat ook wel ‘hipstereconomie’ wordt genoemd – van buiten ziet het er stralend uit, binnenin rot het. Twee maanden geleden berichtte The New York Times dat bijna de helft van alle New Yorkers op de armoedegrens leeft. Niemand die zulke aantallen had verwacht. Maar dat is wat er gebeurt als de buitenstaander geen stem krijgt, het afwijkende geen gezicht. Dan verdwijnen verschillen achter een glanzende laag conformiteit. Dan lijkt het alsof we echt in een zonnige, schone samenleving leven waarin het grootste probleem keuzestress is over de schier oneindige hoeveelheid kansen.

Er moet meer worden gedronken. En vooral moet er veel woester en smeriger worden geklonken. Op een manier waarbij de buitenstaander niet op veilige afstand blijft, maar we elkaar zien en raken. Zodat het gif van de werkelijkheid optimaal kan worden vermengd.

Dit stuk verscheen zaterdag 21 juni in nrc.next en NRC Handelsblad, en maandag 30 juni in De Standaard. In december schreef ik een aanvullend stuk erop voor De Groene Amsterdammer – De kraker en de schaker