De witte navel

Het is zo gemakkelijk om te vergeten dat het ook anders kan. Dat wat we als normaal beschouwen slechts een onuitgesproken afspraak is. Een idee, zoals alles in de cultuur uit ideeën bestaat, door mensen bedacht en allesbehalve een natuurlijk gegeven. Wat zo vanzelfsprekend lijkt, is het niet. Er geldt altijd een norm die onze blik op de werkelijkheid kleurt.

Die norm wordt momenteel waarschijnlijk het duidelijkst benoemd in de strijd tegen racisme. ‘Wit privilege’ heet de norm daar, duidend op de voordelen die een witte huidskleur met zich meebrengt in deze samenleving. Zo worden witte mensen bij een sollicitatie beoordeeld op hun CV in plaats van hun naam. Schooladviezen zijn gebaseerd op hun kunnen, niet op hun etnische achtergrond. Witte mensen worden nooit etnisch geprofileerd, ze hoeven zich nooit te verantwoorden voor een hele groep, ze kunnen genieten van een beeldcultuur waarin hun eigen huidskleur domineert. De liefde voor hun kleur zit zelfs in die beelden zelf – doorgaans zijn studiolampen afgesteld op het optimaal belichten van een witte huid, ook al maakt datzelfde licht een bruine huid al snel effen en grauw. Het was überhaupt pas in de jaren ’80 dat Kodak zijn filmemulsie aanpaste om de kleur bruin goed op beeld te krijgen. Dit na klachten van bedrijven dat hun chocola en houten meubelen niet goed uitkwamen in reclames.

Maar bovenal is wit privilege nooit hoeven nadenken over al deze voordelen. Waardoor witte mensen kunnen blijven geloven dat ze hun eventuele succes enkel en alleen te danken hebben aan hun eigen kwaliteiten.

Het probleem, stelt ook Gloria Wekker in Witte Onschuld (onlangs in vertaling uit het Engels verschenen), is niet dat witte mensen expres mensen van kleur willen schaden of uitsluiten. Het probleem is dat witte mensen door het negeren van hun privileges een machtsongelijkheid in stand houden. Het probleem is dat Nederland zichzelf maar blijft beschouwen als klein, onschuldig landje dat inherent anti-racistisch is en het allemaal goed bedoelt. Maar zo onschuldig is dit land niet. Ons koloniale verleden heeft gezorgd voor witte superioriteitsgevoelens die overal in doorwerken – de cultuur, de geschiedenis, de taal, de representaties van het zelf en de ander, en onze instituties. En witte Nederlanders kunnen wel doen alsof ze dit niet weten, of zelfs agressief de mogelijkheid verwerpen om het te weten, maar willen ze racisme effectief bestrijden dan zullen ze hun onschuld af moeten werpen, moeten ze hun privileges erkennen en moeten ze die privileges vervolgens gebruiken om machtsverschillen te doorbreken.

Want racisme is een wit probleem, en het zijn dus ook witte mensen die het moeten oplossen.

In die analyse staat Wekker niet alleen. Inmiddels is wit privilege de kern gaan vormen van de strijd tegen racisme, niet alleen in Nederland (onder andere door Sunny Bergman’s documentaire Wit is ook een kleur en Anousha Nzume’s boek Hallo witte mensen), maar ook in de Verenigde Staten. Daar is het meest prominent de succesvolle publicist Ta-Nehisi Coates, die steeds opnieuw wit privilege en witte superioriteit blootlegt. Net als Wekker stelt ook Coates dat in het verleden teveel naar klasse is gekeken in de strijd tegen racisme. Het beleid richtte zich op de aanpak van armoede en ongelijkheid. Los die twee op, zo was het idee, en ook racisme verdwijnt. Class first ‘raceless anti-racism’ noemt Coates dit. Maar volgens hem hoef je alleen maar naar Europa te kijken om te zien dat dit niet werkt. ‘Socialistische’ maatregelen als het minimumloon, sociale huurbouw en gratis onderwijs hebben racisme hier immers allesbehalve verdreven. Wat Coates en Wekker daarom beiden bepleiten is dat ras/etniciteit voorop komt te staan in de strijd. En dan vooral de witte superioriteit die zich daarbinnen doet gelden. Want werkte witheid voorheen nog als een soort talisman, schrijft Coates in zijn essay The First White President, inmiddels is het een gloeiend amulet met “griezelige energieën” dat is opengebroken.

*

Het klinkt zo logisch – het zijn witte mensen die discrimineren (of wier discriminatie in ieder geval de meeste schade aanricht), net zoals het mannen zijn die vrouwen seksueel belagen, en dus zijn het ook deze ‘daders’ die hun leven moeten beteren. Iedereen zou daarom bij zichzelf te rade moeten gaan, zoals de actrice Emma Watson in een veelgeroemde speech deed: op welke manieren heb ik geprofiteerd van mijn witte huidskleur? Op welke manieren ondersteun en hou ik een systeem in stand dat structureel racistisch is? Het zijn geen makkelijke vragen, voegde Watson eraan toe, maar de beloning zal groot zijn: ‘”Wat ik je wel kan beloven is dat je een aantal extreem coole mensen zult ontmoeten die je gaandeweg ECHT zult gaan liefhebben en respecteren.”

Ook in Nederland zijn inmiddels vele artikelen verschenen van goedwillende, witte mensen die hun eigen privileges erkennen en lezers oproepen hetzelfde te doen. Vaak hebben die artikelen bijna de vorm van een biecht. Ooit wisten de schrijvers niet beter (net als de lezer nu, zo is de aanname) – Sunny Bergman genoot vroeger erg van Pippi Langkous in Taka-Tukaland, Chris Keulemans zag nog niet hoezeer hij mensen van kleur weghield bij de macht, Alma Mathijsen wist nog niet dat racisme ook in haar zit, ‘en niet zo’n beetje ook’. Maar inmiddels zijn ze verlicht.

En misschien helpt het inderdaad. Misschien dat deze artikelen een bewustwording genereren waardoor steeds meer witte mensen bereid zijn een stapje opzij te doen (en tegelijkertijd extreem coole mensen ontmoeten). Misschien dat de norm zo inderdaad langzaam, witte steen voor witte steen, afbrokkelt. Maar ergens wringt het ook. De manier waarop de witte ervaring centraal wordt gesteld in het anti-racismedebat, de zelfgenoegzaamheid die vaak uit de verhalen spreekt, de morele superioriteit ervan.

In het MeToo debat zag je heel even hetzelfde. Daar kwam vorig jaar de hashtag Ihave op waarmee mannen publiekelijk schuld bekenden dat ook zij wel eens over de scheef waren gegaan. Ook zij hadden wel eens een hand op een bil gelegd, hadden hun zin doorgedrukt of te weinig oog gehad voor subtiele signalen van afwijzing. Voortaan, zo beloofden ze, zouden ze het beter doen.

Die trend heeft om voor de hand liggende redenen niet lang geduurd. De Weinsteins van deze wereld zullen immers altijd hardnekkig blijven volhouden dat de vrouw het heus zelf wel wilde. De machtigen hangen hun hoofd niet zomaar in het hakblok. De hashtag Ihave bestond zodoende vooral uit getuigenissen van politieke correctheid die seksisme reduceerden tot een ongewenste arm om de schouder, een fout grapje of gefluit op straat.

Op dezelfde manier kan ook de strijd tegen racisme al snel verzanden in een strijd tegen een verkeerd woord, het dragen van dreads, of, zoals een schrijfster op de Huffington Post betoogde – een oproep om als wit persoon op feestjes vooral niet te aardig te doen tegen mensen van kleur (want daarmee maak je onderscheid en onderscheid is racisme).

Maar vooral wringt alle nadruk op de eigen witte privileges omdat het zo naadloos in de huidige tijdsgeest past. Die tijdsgeest waarin voortdurend het politieke persoonlijk wordt gemaakt. Want als wij onszelf maar corrigeren, verbeteren en optimaliseren, zo heet het telkens weer, dan wordt alles mogelijk. Als wij maar verstandiger consumeren, als we zelf maar onze broodfondsen en energieleveranciers opzetten, als wij maar de racist en seksist in onszelf bestrijden en aardiger, of juist minder aardig doen, dan verandert de wereld vanzelf mee. Een betere wereld begint immers bij jezelf.

Alsof er geen grotere machtsstructuren bestaan, maar onze eigen navel het centrum van het universum vormt. Alsof Facebook de waarheid spreekt in een reclame die beweert – ‘de machtigste persoon op Facebook ben jij.’

Is er écht iemand die dat gelooft? En toch maakt de anti-racisme strijd momenteel hetzelfde punt. Door alle nadruk op wit privilege staat ook hier het individu centraal. Met als voornaamste effect dat het de werkelijke macht aan het zicht onttrekt. En die macht schuilt zeker niet in een huidskleur.

*

Vooropgesteld – er bestaat een verschil in huidskleur tussen mensen, zoals er ook een verschil in sekse bestaat, maar de betekenis die we aan die verschillen geven zijn cultureel bepaald. Ras is dan ook geen biologische essentie, daar zijn ze het in de wetenschap allang over eens, maar een sociale constructie. En zoals Simone de Beauvoir schreef dat ze niet als vrouw werd geboren, maar tot vrouw werd gemaakt, zo schilderen dezelfde sociale krachten (oftewel ideologie) ons zwart of wit. Racisme en seksisme zijn geen oerkrachten, niemand wordt ermee geboren, het zijn geïnstitutionaliseerde middelen om privileges uit te delen.

Ooit, schrijft ook Coates in The First White President, in het begin van de zeventiende eeuw, was niet huidskleur doorslaggevend voor die privileges, maar klasse. En in de laagste klasse streden zwart en wit dan ook zij aan zij tegen hun uitbuiting. Racisme bestond nog nauwelijks, schrijft Coates. Het was pas aan het eind van de zeventiende eeuw, toen de levenslange slavernij werd ingevoerd en ook vrije zwarte mensen hun rechten werden ontnomen, dat er zoiets als een wit privilege ontstond. Een ‘deal’ noemt Coates het – arme, witte dwangarbeiders ‘kregen alle voordelen van witheid, met als meest doorslaggevende dat ze nooit zouden hoeven afzakken naar het niveau van de slaaf.’

De waardigheid van de witte werd met andere woorden gekoppeld aan de minderwaardigheid van de zwarte. En al werkten witte dwangarbeiders nog steeds voor een hongerloon in ‘backbreacking labor’, ze begonnen te geloven dat het waar was wat de senator John C. Calhoen in 1848 verwoordde (aangehaald door Coates): ‘De grote deling in de samenleving is niet die tussen arm en rijk, maar tussen wit en zwart; en alle witten, zowel de armen als de rijken, behoren tot de bovenklasse.’ Met als gevolg dat de witte liever arm was dan gelijk aan de zwarte.

Ras is een idee. Daarom heeft Coates het in zijn bundel Tussen de wereld en mij ook over ‘de mensen die denken dat ze wit zijn.’ Dit in navolging van James Baldwin die ooit schreef: ‘As long as you think you are white, there is no hope for you.’ Het is een idee met een groot effect op de werkelijkheid, zoals Coates ook laat zien. Maar een van de effecten die hij niet beschrijft is dat door de ‘uitvinding’ van wit privilege destijds ook de onderdrukking van witte dwangarbeiders in stand werd gehouden (die niets meer kregen dan hun trots op om te kauwen). En zodoende ook het klassenbewustzijn verdween dat er ooit voor had gezorgd dat zwart en wit samen tegen ongelijkheid streden.

*

Toen Tom Hanks vorig jaar te gast was in het satirische programma Saturday Night Live speelde hij onder andere de redneck Doug (inclusief rood petje met Make America Great Again) die meedeed aan het spelletjesprogramma Black Jeopardy. De presentator en andere deelnemers zijn zwart, de vragen worden gesteld in slang, de onderwerpen doen ertoe in zwarte ghetto’s. En toch heeft Doug alle vragen goed. Want ook Doug wantrouwt de overheid, ook Doug houdt van films die je tegelijkertijd laten lachen en bidden, en ook Doug heeft niets met magere vrouwen (Skinny women can do this for you – Not a damn thing!). Ze mogen dan verschillen in kleur, hun klasse zorgt ervoor dat ze meer op elkaar lijken dan ze zelf vermoeden.

De armen lijken op elkaar, maar ook de rijken doen dat. Howard Zinn zei het al tijdens de Koude Oorlog: ‘Nixon en Brezhnev hebben veel meer gemeen met elkaar dan wij [Amerikanen] met Nixon.’ En zo geldt ook nu dat de CEO’s van Apple, Unilever of Shell veel meer gemeen hebben met Xi Jinping, Donald Trump of Mobutu dan met ons, de gewone burgers van bijbehorende landen. Dit zijn de internationale elites die het kolonialisme tot de dag van vandaag in allerlei vormen in stand houden (waarbij momenteel 25 miljoen mensen in slavernij leven).

Op micro-niveau mag wit-privilege dan bestaan, en hebben witte mensen inderdaad meer kansen en mogelijkheden, op macro-niveau zullen Henk & Ingrid nooit bij de heersende klasse horen. Hun witte onschuld en privileges voorkomen niet dat hun banen verdwijnen naar landen waar het goedkoop produceren is, voorkomen niet dat ze vastzitten in flex-contracten en bullshit jobs, voorkomen niet dat er bezuinigd wordt op hun zorg en onderwijs omdat er een buitenlandse bank moest worden gered. Hun schulden worden er niet minder van, hun hypotheken niet beter en hun sociale huurwoning wordt nog steeds verkocht aan  prins Bernard jr.

In de aflevering van Black Jeopardy wordt het onderscheid tussen zwart en wit pas duidelijk bij de laatste categorie – Lives that matter. En inderdaad, dat witte levens er in het Westen meer toe doen staat buiten kijf. Politici rollen over elkaar voor de gunsten van Henk & Ingrid (ook wel normale Nederlander genoemd), of in Amerika van Joe the Plumber. Maar er zijn maar weinig politici die het ook durven om deze internationale elite te benoemen, laat staan om die aan te pakken.

*

Zowel Wekker als Coates menen dat klasse voorheen teveel nadruk kreeg in de strijd tegen racisme. Beiden kiezen daarmee duidelijk positie in een debat dat al zo oud is als die strijd zelf, de vraag wat eerst komt – klasse of kleur? Zelfs in de nu zo populaire intersectionele benadering, die stelt dat alle identiteitsassen meetellen in de ontleding van macht, dus gender, seksualiteit, leeftijd, kleur en klasse, en waar ook Wekker een aanhanger van is, wordt de keuze vaak toch gemaakt. In het geval van Wekker en Coates vooral door dit klasse aspect weg te laten.

Want de klasse-benadering is veel meer dan het willen aanpakken van armoede of ongelijkheid, zoals zij nu stellen. Het gaat immers niet om de klassen zelf, maar om het systeem dat klassen aanbrengt. De kern van het probleem, aldus de klasse-benadering, is het het neo-liberale kapitalisme. Racisme maakt ‘slechts’ deel uit van een verdeel-en-heers techniek die globale uitbuiting legitimeert en in stand houdt. Zoals Malcolm X al zei: “You can’t have capitalism without racism.” Racisme is geen doel, maar een middel om mensen tegen elkaar uit te spelen.

Van W.E.B du Bois tot de Surinaams-Nederlandse Otto Huiswoud tot Martin Luther King, allemaal meenden ze dat racisme niet bestreden kon worden zonder te kijken naar een economisch systeem dat zich voedt op mensenlevens. Zijn leven lang had Martin Luther King gestreden voor integratie, maar, zei hij op het eind van zijn leven: ‘I’ve come to believe we’re integrating into a burning house.’

Momenteel is een van de felste voorstanders van de klasse-benadering Cornell West, professor aan Harvard. Onlangs schreef West in The Guardian een snoeiharde kritiek op Ta-Nehisi Coates waarin hij hem verwijt ‘het neoliberale gezicht van de zwarte vrijheidsstrijd’ te zijn. Want een debat over racisme, aldus West, kan niet bestaan zonder het te hebben over “roofzuchtige kapitalistische praktijken, imperiale politiek (van oorlog, bezetting, hechtenis en moord) of de onwil van de zwarte elite om armoede aan te pakken.” En ja, witte superioriteit bestaat, maar die valt niet los te zien van “de realiteiten van klasse, empire en andere vormen van overheersing.” Wie een witte huidskleur beschrijft als ‘almachtig, magisch en eeuwig,’ zoals Coates doet, fetisheert haar, aldus West. Een witte huidskleur lijkt dan plotseling geen constructie meer, maar een essentie – één waar inderdaad griezelige energieën vanuit gaan

Doordat de huidige anti-racisme strijd wit privilege zo centraal stelt, benadrukt ze keer op keer de macht en kracht die van een witte huidskleur uitgaat. Daarmee dringt zich echter het wezenlijke gevaar op dat haar opvattingen niet zoveel verschillen van de opvattingen die racisme juist in stand houden.

Iemand die dat schijnbaar ook is opgevallen is de hitlergroet-brengende voorman van de Amerikaanse alt-right beweging Richard Spencer. In een interview met een publicist van The New York Times zei Spencer verheugd te zijn dat ook witte, linkse mensen tegenwoordig een bijna alomvattend gevoel van ‘white power’ toekennen aan hun huidskleur. Spencer ziet dat als een enorme kans: ‘Dit is het fotografische negatief van een white supremacist. Dit is de reden dat ik eigenlijk heel zelfverzekerd ben, want misschien zullen die linkse mensen het makkelijkste zijn om over te halen.’ Over te halen naar zijn kamp dus.

Tegenwoordig is er een opleving van rassentheorieën, zoals al vaak is opgemerkt. Mensen lijken weer meer te gaan geloven in biologische verschillen die een verschillende huidskleur met zich meebrengt. Er worden serieuze discussies gevoerd over aantoonbaar onjuiste claims van een politicus van het Forum van Democratie die stelde dat zwarte mensen helaas dommer zijn (en Aziaten het slimst). Wat daarbij echter niet helpt is om steeds weer de macht en kracht te benadrukken van een witte huidskleur. Dat voedt eerder dit soort raciaal essentialisme dan dat ze haar ontkracht.

En zo houdt de huidige strijd tegen racisme, met alle nadruk op kleur zonder daarbij naar klasse te kijken, dus uiteindelijk meer in stand dan dat het afbreekt. Omdat het steeds weer opnieuw de norm bevestigt en die norm zo sterker maakt. Omdat het gebruik maakt van een neo-liberaal discours van eigen verantwoordelijkheid dat een masker optrekt waarachter de werkelijke macht verdwijnt.

Geen wonder dat er momenteel zoveel ruimte wordt geboden voor documentaires, interviews, artikelen en boeken over wit privilege, zou een class-first aanhanger zeggen – zolang mensen elkaar bevechten om uitgedeelde privileges verandert er niks.

Het probleem, schreef Howard Zinn al, is burgerlijke gehoorzaamheid. Het probleem is dat we ons aanpassen aan een brandend huis en vergeten dat het ook anders kan.

Dit artikel verscheen 18 april 2018 in de Groene Amsterdammer