televisie als therapie

Er was een tijd, niet eens zo heel lang geleden, dat televisie de wereld oneindig veel groter maakte. Verslaggevers trokken onbekende gebieden in, voor het eerst konden mensen vanuit de eigen huiskamer, via één kanaal, met hun eigen ogen zien hoe het er aan de andere kant van de wereld aan toeging. Daar waar alles anders was. alles vreemd. Kijkers kregen nieuwe ideeën aangereikt, nieuwe perspectieven. Kijkers werden zodoende zelf ook een beetje nieuw. Een beetje anders en een beetje vreemd.

Fast forward naar nu. Tegenwoordig zijn er honderden kanalen en ben de omringd door tientallen schermen. Zittend op de bank hoef ik alleen maar mijn duim of wijsvinger te bewegen om alles te zien, alles te horen, alles te voelen. Hier zijn de foto’s van een verwoeste stad in Syrië, in Oekraïne, hier is een filmpje een koala die net op tijd van een bosbrand werd gered, hier zijn beelden van opstanden in Hong Kong, van boeren in Nederland, van de baby van de buurvrouw, hier loopt een vluchteling net de zee uit, hier vertelt Jan Rot in tien minuten hoe het is om te sterven, hier is nog een reclame voor vollere lippen, een gladdere huid, zag je die vluchteling wel?, oh, en hier is nog een supersweet, superinspirerend filmpje van een jongetje dat knuffelt met een kip!

Elke dag opnieuw word ik meegesleurd in een maalstroom van nieuws, anekdotes, reclame, meningen, memes en grappen. Het stroomt en het kolkt en het golft en het schuimt, maar daarbinnen heeft niets nog gewicht. In een bestaan dat steeds virtueler wordt, verdwijnt de grens tussen echt en onecht, de realiteit voelt soms aan als een droom. De enige constante in al die beelden, die vloedgolven van informatie, is dat ze samenkomen in mij, in mijn lichaam, hart en hoofd. Dat ik, de kijker, de consument, degene ben die filtert en oordeelt. Ík ben de kern van de maalstroom.

De explosie aan schermen en kanalen hebben mijn wereld niet vergroot, maar juist kleiner gemaakt. Ze sluiten me op in mezelf. Omdat alles steeds weer samenkomt in mij, ben ik gaan denken dat ik ook de maat der dingen ben.

Dus wat te doen? Vertegenwoordigers van de traditionele media, televisie- en radiomakers, journalisten, ook zij zien het probleem: het doorgeslagen individualisme van vandaag de dag, al die Ikken die denken dat ze de maat der dingen zijn, die opeens hun eigen onderzoek doen, zelf nadenken!, de veelheid aan stemmen, dat gigantische gebrek aan houvast. Het heeft geleid tot een versnipperde samenleving, geatomiseerd en gepolariseerd. Hoe krijg je mensen daarin nog bij elkaar? Hoe breng je verbinding aan? Uiteindelijk zullen we het toch met elkaar moeten doen.

De oplossing waar steeds weer op ingezet lijkt te worden, is herkenning. De NPO bijvoorbeeld stelt dat expliciet, in haar missie staat dat ze ‘een bindende factor in onze pluriforme samenleving’ zijn, ‘waar mensen zich ondanks verschillen onderling verbonden weten’ en: ‘Voor al die mensen maken we herkenbare programma’s.’ Maar ook in kranten of tijdschriften hameren opiniemakers en denkers erop. We zouden meer naar elkaar moeten luisteren, wordt voortdurend gezegd, een open blik moeten hebben, de ander moeten herkennen als onszelf. Want als we maar eenmaal inzien wat we gemeenschappelijk hebben, is het idee, wat we met elkaar delen, dan zullen we uiteindelijk begrijpen dat we veel meer op elkaar lijken dan de huidige polarisatie suggereert.

En vandaar dus ook de enorme nadruk op emotie die tegenwoordig overheerst. Volgens dezelfde redenering zijn we daarin immers allemaal gelijk. Onze omstandigheden mogen verschillen, jij mag dan arm/rijk/beroemd/een vluchteling zijn en ik niet, maar verdriet, verliefdheid of verlangens komen voor iedereen even hard aan.

‘Hoe voelt dat nou?’ is de insteek van bijna elk interview of gesprek, of het nu in kranten, op radio of tv is. Hoe voelt het om ziek te zijn, succesvol, queer of een vluchteling? Hoe voelt het om een kind te verliezen, de boel op te lichten, de Mount Everest te beklimmen, wat deed dat met je?

Als de vraag niet rechtstreeks gesteld kan worden, zoals een tijdje geleden bijvoorbeeld in een item bij Op1 over de hongersnood in Somalië, dan wordt het aan twee Nederlandse, witte fotografen gevraagd die daar waren: hoe voelt het om in een vluchtelingenkamp rond te lopen, hoe voelt het om hongerige kinderen te zien? Ja, dat lijkt me inderdaad heel zwaar.

Debatten worden gevoerd op basis van iemands gekwetste gevoelens, iemands gevoel van onveiligheid, iemands verlangen om gewoon te kunnen zeggen waar hij denkt dat het op staat. Persoonlijke verhalen lijken vaker wel dan niet te worden ingeleid door de wens om anderen hiermee te inspireren, en kijkers te laten weten dat ze niet alleen staan.

Het is een troostende boodschap, helend, positief en geruststellend. Het is vooral televisie als therapie. Bedoeld om de ziel en de samenleving te genezen. Maar ondertussen wordt maar al te duidelijk gemaakt wat daarbij de juíste gevoelens zijn. Van de hongersnood in Somalië tot het te korte rokje van je moeder (Hotter than my daughter) of je eigen te dikke lijf (elk gezondheidsprogramma). Moraal is emotie geworden, en andersom. De vraag is steeds meer wie de goede gevoelens heeft en wie de slechte. Of de blik wel open genoeg is, er genoeg inleving wordt betuigd, genoeg medelijden met hen die het verdienen, genoeg nadruk ligt op beter leren luisteren om tot verbinding te komen.

Maar uiteindelijk is de premisse natuurlijk ook vals. Wat gevoelens betreft zijn mensen allesbehalve gelijk. Emoties hangen samen met iemands omstandigheden, iemands achtergrond en bovendien: bij een enkel individu is de ene verliefdheid of dood van een kat de andere al niet, laat staan hoe groot het verschil is tussen mensen onderling. Het verdriet van een moeder die haar kind verliest, weet ik sinds kort van dichtbij, is onvergelijkbaar met het verdriet van een andere ouder die hetzelfde overkwam. Ze las Tonio, ze las Rauw, maar herkende zich nergens in.

Elke ervaring is subjectief en onreproduceerbaar, elke band uniek, er zijn dingen die je nooit zult begrijpen, tot het je overkomt, en dan nog zal je het anders beleven dan een lotgenoot.
Hoezeer ik ook mijn best doe, uiteindelijk is wat ik denk te herkennen in een ander toch vooral mezelf. Ik projecteer mijn eigen emoties op het persoonlijke verhaal van een ander, en vang hem in een mal die mij goed past.

Ik blijf gevangen in mijn eigen blik en verbeelding. Ik blijf de maat der dingen.
Wat ik nodig heb is daarom niet de zoveelste bevestiging, niet de overtuiging dat de ander is zoals ik, of zou moeten zijn zoals ik. Wat ik nodig heb is ontsnapping van mezelf.

Online is dat haast onmogelijk. Daar is herkenbaarheid inmiddels de norm. Algoritmen geven me immers wat ik al ken. Ze baseren zich altijd op het verleden, op wat ik hiervoor aan klikte, uitkeek of een duimpje omhoog gaf. Wat ze voorspellen dat ik leuk zal vinden, is wat ik hiervoor leuk vond. Algoritmen pinnen me zodoende vast in wie ik ooit was en zullen dus nooit een nieuwe wereld of toekomst voor me kunnen openen.

Maar traditionele media kunnen dat wel. Door niet in te zetten op herkenning, maar op vervreemding.

Geef mensen wat ze niet kennen, niet wisten en al helemaal niet zochten. Geef ze het onbekende en het onbegrijpelijke. Laat ze de afwijkingen zien, degenen die níet functioneren, die níet voelen zoals het hoort. Zet er geen vriendelijke gezichten naast, meestal van een BN-er, om de boel te mediëren, maar laat de gekken en de buitenstaanders zelf iets maken. Haal sowieso alle BN-ers van tv. Zet er mensen neer die misschien stotteren, haperen of zwijgen, mensen die niet door en door gemediatrained zijn, maar die wel iets weten, iets kunnen, eens een keer iets anders te vertellen hebben. Had Jan Rot niet tien minuten gegeven, maar uren, de hele nacht, met drie flessen wijn erbij, zodat niet alleen de positieve, dankbare gevoelens aan bod waren gekomen, maar ook de angst en woede.

Toon het geweld van de normaliteit, zoals de filosoof Herbert Marcuse kunstenaars opdroeg. Maak het vreemde niet vertrouwd, maar het vertrouwde vreemd. Laat het schuren, zaai verwarring, negeer alle boze brieven die ongetwijfeld zullen volgen, alle mails of tweets van mensen die zo graag zichzelf willen herkennen in wat ze zien en horen, verwijs die mensen naar een online bestaan van algoritmen, negeer de kijkcijfers, laat het doelgroepdenken los, breek mijn wereld open. Want pas dan wordt echte verbinding mogelijk. Als ik tegen de grenzen van mijn verbeelding loop, en besef dat ik niet het middelpunt ben, niet de maat der dingen, maar dat de wereld oneindig veel groter en rijker is dan ik ooit had vermoed. Pas dan kan ik anderen niet alleen zien, maar hen ook in hun waarde laten. Juist omdat omdat ze níet op mij lijken. Het zal een bevrijding zijn.

Dit essay verscheen 24 juni 2022 in De Volkskrant