Kunnen vrouwen schaken?

Ze deden dit jaar niet mee op het hoofdtoernooi NK schaken, net zoals ze bijna alle voorgaande jaren ontbraken. Op het wereldtoneel spelen ze geen rol van betekenis – in de top100 staan er slechts twee, op plek 64 en 65.

Had hij dan toch gelijk? Schaker Hein Donner, mijn vader, stelde al in 1968: ‘Hoe pijnlijk het ook is, wij mogen niet schromen de waarheid onder ogen te zien: Vrouwen kunnen niet schaken.’

In de jaren daarna vielen tientallen schakers hem bij. Volgens oud-wereldkampioen Gary Kasparov hoeven vrouwen het niet eens te proberen – ze missen simpelweg de concentratie aangezien ze altijd zullen worden afgeleid door het gehuil van baby’s. Die baby’s zijn er natuurlijk niet tijdens toernooien, maar hun gehuil echoot kennelijk non-stop door een vrouwenhoofd.

En onlangs nog voegde Nigel Short zich in de rij. Hij is de beste schaker van Groot Brittanie en behoorde ooit tot de wereldtop. Vrouwen, schreef hij in het tijdschrift New in Chess, hebben gewoon het brein niet om goed te schaken. Hun hersenen werken nu eenmaal anders dan die van mannen en het is beter om die verschillen maar te accepteren. Zo heeft Short er volgens eigen zeggen geen enkele moeite mee om toe te geven dat zijn vrouw emotioneel intelligenter is dan hij, en schaamt mevrouw Short zich er op haar beurt niet voor om haar echtgenoot te vragen de auto uit hun nauwe garage te manoeuvreren als ze eens op stap wil. Maar in de rest van het huis is ongetwijfeld zij de baas.

Nu weet ik nog goed hoe mijn beste vriendin ooit een daverend applaus ontving van een vol Parijs terras voor de soepele manier waarop ze haar stationwagon een postzegelplekje in wist te draaien, terwijl mijn vriend tegenwoordig niet eens een poging waagt als er niet minstens twee plekken achter elkaar vrij zijn, maar dat is geen geldig verweer, antwoordde Short op een vergelijkbare tegenwerping van een journaliste, aangezien het in dit soort verhalen om uitzonderingen gaat. Waar hij het over heeft zijn gemiddelden.

Zelf kan ik absoluut niet schaken. Inmiddels heb ik me daarbij neergelegd. Maar waarom, vraag ik me af, wordt mijn onvermogen toch altijd verklaard met van die slaapverwekkende argumenten? Van die uitgekauwde stereotypen waar niemand nog van opschrikt? Vrouwen kunnen goed voelen, ze denken vooral aan baby’s en zo kennen we er nog wel een paar. Dat Short en Kasparov daar nog mee aankomen getuigt toch van een weinig originele manier van denken, hoe goed ze ook in hun professie zijn.

Want het kan zoveel leuker! ‘Zoals bekend is de vrouw in ieder opzicht aan ons mannen superieur,’ zo schreef mijn vader in zijn artikel uit 1968 ‘Vrouwen en schaken’ (dat overigens in het deftige damesblad Avenue verscheen) ‘Fysiek is zij sterker. Door haar groter geduld zal zij in de eeuwige uitputtingsslag tussen de seksen altijd als overwinnaar te voorschijn komen. Zij kan logisch denken, wat bij mannen zelden voorkomt. De vrouw heeft een beter geheugen. Elke man die met vrouwen omgaat, wordt daar steeds opnieuw weer pijnlijk mee geconfronteerd. De vrouw is doelmatiger en doelbewuster.’

Waarom ze dan toch niet kan schaken? Omdat de vrouw intuïtie mist. Niet in de betekenis die het woord doorgaans krijgt, als in een vaag vermoeden of een oprisping van gevoel, een betekenis die doorgaans juist geassocieerd wordt met het vrouwelijke, maar in een veel oorspronkelijkere zin. ‘Bedoeld wordt: de echte inval. Men doet iets of men laat iets na, zonder enige aanwijsbare bedoeling, en achteraf blijkt deze daad de enige juiste te zijn geweest. Men worstelt bijvoorbeeld met een probleem en in een drukke winkelstraat wandelt men een willekeurige boekhandel binnen, waar men een willekeurig boek van de plank neemt. Het boek valt open op pagina 84 en daar staat precies de oplossing van het probleem.’

Met andere woorden – niet vrouwen, maar mannen zijn de echte romantici. Zij zijn de gevoelige sekse, een soort magiërs die in connectie staan met geheimzinnige krachten. Natuurlijk zijn ze dat! Waarom zouden ze anders ook ten oorlog trekken, vaak tegen elke logica in? Vrouwen zijn daar te praktisch voor. Die houden de wereld draaiend.

En zijn het ook meestal niet de mannen die graag dramatisch doen? Neem de woorden van mijn vader over het omgaan met verlies. In een van zijn columns, getiteld ‘De hel van de schaker’ schrijft hij: ‘De schaker die zijn partij verloren heeft. Wie zal hem beschrijven? Ik heb hem gezien, onmachtig zich te bewegen. Ik heb hem gehoord, hoe hij in godslasterlijke taal om straf smeekte. Onze woorden van troost wierp hij ver van zich, honend, en hij eiste beledigingen en kastijding. Van verre heb ik gestaan en met afgrijzen gadegeslagen hem die in orgastische razernij bezwoer zich het mannelijk lid te zullen uitrukken, omdat hij Df6 had gespeeld in plaats van Db6.’

Zelf was hij daar misschien nog het meest sprekende voorbeeld van. Toen hij in 1972 de partij om het Nederlands kampioenschap verloren had van Hans Ree, tekende hij op: ‘Nadat ik mijn tegenstander waardig de hand had gedrukt, rende ik naar huis, waar ik mij brullend en krijsend op mijn bed wierp en de dekens hoog over mijn gezicht trok. Drie dagen en drie nachten werd ik bezocht door de Erinyen.’

En dan te bedenken dat Nobelprijswinnaar Tim Hunt onlangs nog durfde te beweren dat vrouwen beter niet in laboratoria kunnen werken omdat ze zo vaak moeten huilen. Die Hunt kende duidelijk de schaakwereld nog niet. Het zijn veeleer de mannelijke gevoelens waar we ons zorgen over moeten maken!

Alleen blijven daar die statistieken. In feite is er in de hele geschiedenis van het schaak maar 1 vrouw geweest die werkelijk goed was – de Hongaarse Judit Polgar. Al op haar twaalfde speelde ze mee op grote, internationale toernooien (met de mannen dus). Op haar vijftiende behaalde ze als jongste persoon ooit de titel van grootmeester, waarmee ze het record van Bobby Fisher brak. Ze deed mee aan het wereldkampioenschap en op haar hoogtepunt stond ze achtste op de wereldranglijst. Haar stijl werd geroemd als woest aanvallend.

Gary Kasparov, Nigel Short, maar ook de huidige wereldkampioen Magnus Carlsen – Judit Polgar heeft ze allemaal wel eens verslagen.

Het was haar vader die haar het spel leerde. Stellig van mening dat genieën niet werden geboren, maar gemaakt, was hij vastbesloten om van zijn drie dochters schaaksterren te maken. En met Judit lukte hem dat.

Maar als genieën worden gemaakt, kunnen ze ook worden gebroken. Zo kon een vriendin van mij ooit heel goed schaken. Wij kennen elkaar al van de creche, ze was vijf toen haar moeder haar op een schaakclub deed omdat ze duidelijk talent bezat. Ze was de jongste op de club. En natuurlijk het enige meisje. Een schattig Joods-Indonesisch opdondertje omringd door jongens die minstens vijf jaar ouder waren dan zij. Ze werd er gepest, niemand wilde tegen haar spelen. Uiteindelijk sprong mijn vader bij. Als ze dat graag wilde, nam hij het wel tegen haar op. In de tien minuten die volgde, veegde hij haar genadeloos van het bord.

Een strijd is een strijd en tegenstanders verdienen geen medelijden, ook al zijn ze vijf jaar oud, maar mijn vriendinnetje heeft na die partij nooit meer een schaakstuk aangeraakt. We zullen nooit weten hoe goed ze had kunnen worden, want voor haar was de lol er definitief af.

En daar ligt precies de kern van het probleem.

Er zijn legio vrouwen met talent voor schaken, natuurlijk zijn die er. Ze hebben alleen geen flauw idee wat ze kunnen. Omdat hun talent niet wordt gevoed, zoals bij mijn vriendin, of nog vaker: omdat ze nooit een schaakbord voor hun neus krijgen en het spel dus ook niet leren. Het is zoiets als een talent hebben voor schaatsen in Jamaica. Hoe komt iemand er daar ooit achter wat hij of zij kan? Zonder ijsbaan, zonder aanmoediging, zonder geloof in het talent.

Dat er zo weinig goede vrouwen zijn is met andere woorden een statistisch probleem. Er zijn gewoon te weinig vrouwen die spelen, en zodoende komt het talent ook niet boven drijven. Wereldkampioen Max Euwe merkte ooit al op dat dit de enige logische verklaring was voor het gebrek aan vrouwelijke topspelers. En in 2009 gaf de wetenschap hem gelijk. Een Engels onderzoeksteam analyseerde de prestaties van 120.000 Duitse spelers, zowel mannen als vrouwen, professioneel en hobbyisten. De prestaties van de vrouwelijke schakers bleken precies wat je zou verwachten gezien de grootte van de groep. Het is nu eenmaal een statistisch gegeven dat een grote steekproef meer extremen voortbrengt dan een kleine steekproef. Hoe meer vrouwen schaken, hoe meer extreem goede spelers er zullen verschijnen. Juist die gemiddelden waar Nigel Short het over had doen er hier niet toe.

Want al hebben vrouwen misschien andere hersenen, of andere genen, zoals Judit Polgar al zei: ‘Mannen en vrouwen verschillen van elkaar, maar er zijn verschillende manieren van denken en vechten die toch tot dezelfde resultaten leiden.’

En uiteindelijk is het die vechtlust waar het om gaat. Dat wist mijn vader ook, hij schreef het zelfs in zijn allereerste schaakcolumn, getiteld ‘Over de rechtvaardigheid van het schaakspel’ uit 1950. Hij was toen 23. Ik citeer: ‘Niet de sterkste wint, niet de objectief beste denker, maar de vasthoudendste vechter, zoals het ook in het leven gaat.’

Ik maak me geen zorgen: die vrouwelijke topspelers komen er wel.

Deze lezing hield ik 12 juli 2015 op de slotdag van het Nederlands Kampioenschap