In feite heeft de Canadese filosoof en mediatheoreticus Marschall McLuhan het begin jaren ’60 allemaal al voorspeld. Niet alleen de komst van internet – hij voorzag een tijd waarin we via computers enkel nog informatie zouden krijgen die was afgestemd op onze behoeften – maar ook de gevolgen ervan. Als iedereen met elkaar verbonden is, stelde hij, als we nergens meer fysiek aanwezig hoeven te zijn om alles te zien en te horen, als afstanden zodoende verdwijnen en tijd samengebald wordt in een eeuwig heden, zal de wereld vervallen tot een global village.
Het is nog steeds een van McLuhan’s bekendste begrippen, al wordt het vreemd genoeg vaak aangehaald in positieve zin. Alsof het hier een gezellig, werelds dorp betreft. Maar het is andersom. Wat McLuhan bedoelde was een wereld waarin een dorpsmentaliteit regeert. Waarin iedereen elkaar in de gaten houdt en een verstikkende sociale controle heerst. De anonimiteit en vrijheid van de grote stad zullen plaats maken voor een afkeer van het vreemde. De luiken worden gesloten. Mensen zullen weer mythisch gaan denken (complottheorieën). Ze geloven weer in goden (sporters) en monsters (terroristen). Ze hechten aan symbolen (Zwarte Piet, een standbeeld of een vlag). Meer dan hun eigen, individuele pad te zoeken, zullen ze zich afvragen wie ze zijn in de ogen van anderen.
Dit is het tijdperk van de massamens. Er heerst allesbehalve een dikke ik mentaliteit, het zijn verre van een individualistische tijden, the global village is een tribale cultuur. We verworden tot wat we in den beginne al waren – een kuddedier.
‘Suppose he is what he sounds like,’ verzuchtte schrijver Tom Wolfe in 1965 in een profiel over Marshall McLuhan, ’the most important thinker since Newton, Darwin, Freud, Einstein, and Pavlov … Suppose he is the oracle of the modern times – What if he is right?’
*
Daar zat hij dan. Met zijn hoofd tussen zijn schouders en de camera op zich gericht. Huilend maakte hij zijn excuses. Shirtstorm en shirtgate was de affaire gaan heten. Tijdens een lifestream van de Rosetta-missie waarbij een robot op een komeet landde, had een van de wetenschappers, Matt Taylor, een shirt gedragen met afbeeldingen van halfnaakte vrouwen erop. Binnen een paar minuten ontstond er een golf van verontwaardiging op Twitter. Het shirt zou seksistisch zijn, een symbool voor de vele manieren waarop vrouwen werden buitengesloten in de wetenschap. Waarna al snel een nog veel grotere tegengolf volgde, want konden die femininazi’s nu nooit eens hun bek houden? In een column vergeleek Boris Johnson de shirt-critici met islamistische maniakken. Volgens Ayaan Hirsi Ali smoest het feminisme teruggevorderd worden van de idioten.
Ondertussen veegde Matt Taylor stilletjes zijn tranen weg. ‘Ik heb een grote fout gemaakt,’ fluisterde hij beschaamd voor het oog van de wereld, ‘en ik heb veel mensen beledigd, en dat spijt me heel erg.’ Dit keer droeg hij een zwarte sweater.
Het ergste is niet de haat, zei Mike Daisey, zelf ook slachtoffer van online shaming nadat hij gelogen bleek te hebben over zijn ervaringen in een Chinese Apple-fabriek. Het ergste is het gereduceerd worden tot een object. Daarin ligt de essentie van schaamte.
Wie zich schaamt ziet zichzelf door de ogen van anderen (of dat publiek er nu echt staat of alleen in het diepst van onze gedachten) en weet zich in die blik gereduceerd tot slechts één enkel ding. Eén eigenschap, één ervaring, één uiterlijk kenmerk of één sociale overtreding. Alles wat diegene verder nog is, valt weg.
Na shirtstorm was Matt Taylor alleen nog zijn shirt met halfnaakte vrouwen erop. Want al zag iedereen wat anders in dat shirt – voor sommigen was het seksistisch, voor anderen ironisch, Boris Johnson vatte het op als een bewijs van ‘buitenaardsheid die komt met genialiteit’ – centraal stonden andermans overtuigingen. Over Taylor’s rug lieten de shirtscheidsrechters zien wie ze waren en waar ze stonden. Wat hij zelf vond of dacht deed er niet meer toe.
Het is wat alle slachtoffers van een public shaming, of publieke vernedering, overkomt. Nobelprijswinnaar Tim Hunt wordt getekend door dat ene seksistische grapje waardoor hij werd ontslagen. Ismail Ilgun is voorgoed de treitervlogger die door premier Rutte zo eloquent werd weggezet als ’tuig van de richel’. Louis CK is nog slechts (aldus Aaf Brandt Corstius in de Volkskrant) ‘zijn vadsige pastakleurige buik waar een kwak sperma op valt.’
Dit is wat schaamte, en dus ook het toebrengen van schaamte, doet – het berooft iemand van zijn menselijkheid. Van zijn geschiedenis, zijn veelzijdigheid en zijn waardigheid. En precies dat maakt van een publieke vernedering een van de wreedste straffen.
Al in 1881 besloot men daarom deze zogeheten onterende straffen uit het Nederlandse wetboek van strafrecht te schrappen en ook in de rest van de wereld kwam er een einde aan de eeuwenlange traditie van schandpalen, kooien die door de stad werden gedragen, het besmeuren met pek en veren, en alle andere manieren die er waren om iemand tentoon te stellen als minderwaardig mens die je zodoende gerust kon bekogelen met afval en stenen. Het dorpsplein werd verruild voor de gevangenis, zoals Foucault beschrijft in Discipline, toezicht en straf. Straffen waren niet langer een publiek spektakel.
Met de komst van internet zijn de onterende straffen echter weer helemaal terug. En dit keer zijn ze wreder dan ooit. Want niet alleen omspant het dorpsplein nu de hele wereld – het potentiële publiek is dus enorm -, online blijft de vernedering ook nog eens eeuwig bestaan. Al kijkt de vernederde er zelf niet meer naar, zijn of haar toekomstige baas of geliefde hoeft maar even te googlen om helemaal bij te zijn. De snelheid waarmee informatie zich bovendien verspreidt en het notoire gebrek aan context online, zorgt er ook nog eens voor dat iedereen tegenwoordig in het hakblok kan belanden.
*
Ooit was de belofte zo groot. Met de komst van internet kreeg de massa eindelijk een stem. Voor het eerst in de geschiedenis waren er geen gatekeepers meer, niemand die van bovenaf besliste wie er wel of niet mocht spreken, je hoefde geen politicus, beroemdheid of CEO meer te zijn om te worden gehoord. Sterker nog – voor het eerst in de geschiedenis kon je die elite rechtstreeks van repliek dienen.
‘In today’s wired world,’ jubelde Time Magazine in 2006, ‘YOU have the chance to change everything.’ Het was reden om You, de internetgebruiker, uit te roepen tot Person of the Year.
En even leek de belofte ook te worden ingelost. In 2009 hielp Twitter volgens velen nog bij de strijd van het Iraanse verzet doordat avatars wereldwijd groen kleurden. In 2011 heette de opstand in Egypte zelfs een Facebook revolutie te zijn – ‘Ik wil Mark Zuckerberg ontmoeten en hem bedanken’, riep Wael Ghonim die met zijn pagina ‘We are all Khaled Said’ symbool werd van het Egyptische verzet. ‘Deze revolutie begon online. Deze revolutie begon op Facebook.’
Sociale media deden zelfs dictators vallen. De roes was haast bedwelmend.
Nu, in 2017, kunnen we echter concluderen dat het online vooral gewone mensen zijn die bij bosjes vallen. Mensen die verkeerde grappen maken, verkeerde shirts dragen, raar dansen, onbeleefd zijn geweest in een winkel of een keer dronken waren. Het zijn leerlingen die online hun klasgenoten en leraren voor shut zetten, ouders die hun ongehoorzame kinderen vernederen op YouTube, jongens die Marokkaanse en Turkse meisjes exposeren als hoer omdat ze geen hoofddoek dragen, mannen die hun ex straffen met wraakporno, mannen die elke vrouw met een mening belagen, vrouwen die elke man met een verkeerde mening belagen.
Nee, niet alle leerlingen, ouders, jongens, mannen en vrouwen, maar het is wel duidelijk dat internet momenteel vooral dient om medeburgers in het gareel te houden, niet om de macht aan te vallen, laat staan om die te breken. Voor dat laatste hebben toch echt nog de aloude gatekeepers nodig.
Want zelf bij de krachtigste aanklacht van de laatste jaren, Time’s huidige Person of the Year #metoo, werden de hardste klappen niet online uitgedeeld, maar in kranten. Het was the New York Times die met de Weinstein affaire kwam (nadat ze een paar jaar eerder een vergelijkbaar stuk op het laatste moment terugtrokken), De Volkskrant bracht ons Job Gosschalk, Jelle Brandt Cortius stapte zelf naar Trouw en schoof later aan bij Pauw. Wat de hashtag #metoo online vooral deed, was de massaliteit van seksuele intimidatie weergeven, de hoeveelheid slachtoffers ervan, oftewel de grootte van de groep. Maar wie hoge bomen wil zien vallen is nog altijd aangewezen op de traditionele media.
*
Desondanks blijven veel mensen de oude belofte geloven dat op internet wel degelijk de macht wordt uitgedaagd. In zijn boek So you’ve been publicly shamed laat Jon Ronson zien hoe diep die overtuiging vaak zit. Aan de hand van tientallen voorbeelden van public shaming gaat hij gedupeerden en hun beulen af, op zoek naar een antwoord op die ene vraag – wie zijn toch die online stenengooiers die zo gretig iemand anders vernederen?
Het antwoord is telkens hetzelfde – dat doen ze uit hart voor de goede zaak.
Zoals bij Justine Sacco bijvoorbeeld, misschien wel het bekendste voorbeeld van iemand die dankzij een publieke vernedering alles verloor. In 2013 twittert ze vlak voor ze aan boord van haar vliegtuig gaat nog snel een, in haar ogen, onschuldig grapje: ‘Flying to Africa. Hope I don’t get AIDS. Just kidding. I’m white.’ Als ze elf uur later landt is ze haar baan kwijt, dreigt het personeel van de hotels die ze heeft geboekt in staking te gaan als Justine zich daar vertoont, voelt haar familie in Zuid-Afrika zich genoodzaakt om te verklaren dat ze altijd het ANC hebben gesteund en moet Sacco zelf onderduiken omdat haar veiligheid niet meer kan worden gegarandeerd.
Maar dat was terecht, aldus Sam Biddle, een journalist van Gawker die Sacco aan de schandpaal nagelde met miljoenen woedende tweets tot gevolg. Sacco werkte immers bij een mediabedrijf dat onder andere eigenaar was van Vimeo en OkCupid en dat maakte haar een dure pr-tante. Biddle zag zijn aanval op Sacco zodoende als een aanval op het establishment. ‘Met het afbranden van een lid van de media-elite zetten hij en de zijnen een traditie voort die ooit was begonnen bij Rosa Parks: de tot dan toe gemuilkorfde underdogs die de machtige racist eronder kregen,’ verwoordt Ronson zijn sentiment.
Hetzelfde gebeurde bij Matt Taylor en Tim Hunt – beiden werden door hun aanklagers verheven tot vertegenwoordigers van een wetenschappelijke elite die denkt dat ze alles maar kan maken. En ook Ismail Ilgun kreeg zo’n rol, maar dan als boegbeeld van het tuig van de richel dat denkt dat juist zij alles kunnen maken in dit waanzinnig gave land van ons.
Toen Asha ten Broeke zich in 2013 voor een artikel in Vrij Nederland afvroeg wie toch de mensen waren die haar na elke column weer bedreigden en uitscholden voor vet varken, kreeg ze van een van haar belagers te horen: ‘Ik heb niet de schurft aan jou persoonlijk, maar je staat voor de verweking van dit land, het gezeur en de kleinzieligheid.’
Of hun politieke oriëntatie nu links of rechts is, of ze nu strijden tegen seksisme of feminisme, het maakt niet uit. De zelfverklaarde rechters en beulen hebben allemaal het idee te vechten voor iets groters. Een onrecht dat hen wordt aangedaan, een sociale misstand waar zij het slachtoffer van zijn – zij zijn hier de machtelozen. Het is de vijandige ander die teveel krijgt, teveel eist, teveel privileges heeft en daarom een lesje moet worden geleerd. Zo reduceren ze de beschimpte ander dus niet alleen tot zijn shirt, grapje, gewicht of vlog, maar tot een maatschappelijk defect. Waarmee de ontmenselijking compleet is.
*
In werkelijkheid echter was de belofte natuurlijk altijd al vals. Het is nooit het streven van sociale media geweest om de positie van het individu te versterken of de zittende macht uit te dagen. Integendeel. Online is alles gericht om wat onze mede-gebruikers doen. Wat zij delen, wat zij leuk vinden, wat zij aanraden en, niet te vergeten, wat zij van ons vinden.
Facebook’s motto zegt al genoeg – making the world more open and connected. Open omdat we geen geheimen voor elkaar moeten hebben en connected in de zin dat we ons aan elkaar moeten verbinden. ‘Progress now requires humanity coming together not just as cities or nations, but also as a global community,’ schreef Mark Zuckerberg begin dit jaar in een pamflet over de toekomst van Facebook. Hij wil de gemeenschap met andere woorden nog hechter maken. Maar wie de gemeenschap, of de groep, versterkt, versterkt ook groepsprocessen. Het buitensluiten van vermeende buitenstaanders bijvoorbeeld, of de sociale controle die daarbij hoort. The global village dus.
Tel daar het verdienmodel van sociale media bij op en elke notie van individualiteit verdwijnt. Elke click is geld waard, schrijft ook Jon Ronson in So you’ve been publicly shamed. En ophef geneert nu eenmaal heel veel clicks. In zijn boek berekent Ronson dat Google tonnen heeft verdiend aan de publieke vernedering van Justine Sacco. Misschien meer dan 400.000 dollar, misschien maar 150.000, maar 1 ding is zeker, schrijft hij: ‘Degenen die het sloopwerk verrichtten, wij dus, zijn er geen cent rijker van geworden. Het was allemaal liefdewerk oud papier ten behoeve van Google.’ En het zou zomaar kunnen dat bedrijven als Facebook en Google elk vonkje van ophef daarom voeden.
Maar belangrijker misschien nog wel, want ideologischer, is dat bedrijven als Facebook, Twitter en Google uiteindelijk geen enkele interesse hebben wie je als individu bent of wat je beweegt. Wat hen interesseert is bij welke groep ze je in kunnen delen. Bij welke leeftijdscategorie, sekse, muziekstroming of lifestyle je hoort. Het gaat niet om jou, maar om mensen zoals jij. Mensen met dezelfde voorkeuren en likes, mensen die dezelfde dingen delen als jij. Uiteindelijk is een filterbubbel niets anders dan de bulk soortgenoten waarmee je aan adverteerders wordt verkocht. En wie behandelt wordt als label, gaat ook in labels denken. In goed en fout, in zwart en wit, in de ander als object. In zichzelf als object.
The medium is the message, zei Marshall McLuhan al.
Mag je nog wel House of Cards kijken? vroeg Mathijs van Nieuwkerk zich vorige maand af in De Wereld Draait Door. Oftewel – is het moreel verantwoord om naar een acteur te kijken, Kevin Spacey, die zich aan jonge jongens heeft vergrepen? Geef je niet je impliciete goedkeuring door van zijn werk te genieten? Maakt dat genot je niet stiekem medeplichtig?
Regisseur Ridley Scott nam in ieder geval geen risico en knipte Spacey geheel uit zijn laatste film. Twee weken voor verschijnen werden al Spacey’s scenes opnieuw gedraaid met een andere acteur. Ondertussen verwijderden Netflix en HBO stilletjes het werk van Louis CK uit hun aanbod. Zijn bioscoopfilm zal helemaal niet verschijnen (maar werd desondanks wel vernietigend besproken). Iedereen kan dus met een gerust hart gaan slapen, we zullen niet onverhoeds geconfronteerd worden met de vuiligheid van deze mannen. Keep calm and carry on, de geschiedenis is herschreven, onze bioscopen en tv’s zijn gezuiverd. En dat is prima, schreef een redacteur in NRC Handelsblad, want niemand wil dit toch meer zien. Oftewel – we worden nergens toe gedwongen, want kozen er zelf al voor.
Macht is een strategie, stelde Foucault in Discipline, toezicht en straf. Een manier waarop de status quo zichzelf in stand houdt. Het raakt iedereen, van gevangene tot gevangenisbewaarder, van burger tot politicus, van de 1% tot de rest, maar geen enkel individu kan het controleren. Het is een ideologie, het zit in de aannames die we allemaal voor vanzelfsprekend houden. Het uit zich in de dissidente stemmen die we uit haar naam onschadelijk maken. De dissidente stemmen ook die we zelf zouden kunnen zijn. Door ons te doen geloven dat wij het zelf zijn die de keuzes maken.
En dus zijn er tegenwoordig apps waarmee je jezelf online kunt shamen, zoals Better Me die automatisch al je Facebook vrienden bericht dat je de snooze knop van je wekker weer eens hebt ingedrukt of je wekelijkse bezoek aan de sportschool hebt overgeslagen (te controleren via GPS). Zo kun je jezelf nog beter disciplineren. Al is het in feite hetzelfde als wat minder radicale gebruikers doen wanneer ze vermelden hoe lang ze al gestopt zijn met roken, hoe ver ze hebben gerend, hoe groot hun successen zijn, oftewel wat een brave burgers het zijn. Want we willen ook productief zijn, hard werken en een beter mens worden. Daarom vragen we ons ook serieus af waar we nog naar mogen kijken.
Het is alsof we in een Panopticum leven, de ronde gevangenis waarin elke gevangene continu bekeken kan worden (maar niet weet of dat ook werkelijk gebeurt). Dit, schreef Foucault, is hoe macht een automatisme wordt. Door in ons allemaal een bewustzijn te creëren van permanente zichtbaarheid. Opdat we onze eigen, en andermans, gevangenisbewaarder worden.
Internet, en vooral sociale media, hebben die permanente zichtbaarheid enkel geperfectioneerd.
‘Je wordt toch al overal gefilmd,’ zei ene Dimitri in de Nederlandse mini-documentaire Shame/Fame die onlangs door BNNVARA werd uitgezonden. Daarom zag hij er ook geen enkel probleem in om de zogenaamde terrasmeisjes die onbeleefd waren geweest tegen een ober te filmen en online te zetten. ‘Als hun normaal doen, heb ik geen reden om te filmen, is er niks aan de hand.’ Hetzelfde sentiment werd later verwoordt door een anonieme reaguurder: ‘Als je niks fout doet, kom je ook niet op internet. Je moet gewoon normaal doen. Beschaving. Je moet gewoon normaal doen.’
What if he’s right? vroeg Tom Wolfe zich in 1965 af. Het antwoord lijkt te zijn – dan beschimpen, beschamen en vernederen we elkaar en noemen het beschaving.
Dit artikel verscheen 20 december 2017 in De Groene Amsterdammer