Inleiding bij de presentatie van Paul Verhaeghe’s nieuwe boek Onbehagen.
Goed, dit is wat ik ben gaan geloven.
Dat Paul Verhaeghe vooruitloopt op de tijd. Alsof hij voorziet wat gaat komen, de trillingen vanuit de toekomt als het ware voorvoelt; alsof hij zijn oor op de grond te luister heeft gelegd en beschrijft wat hij aan hoort komen denderen.
Ga maar na:
In 2012 schreef hij het boek Identiteit, op een moment dat er van een alomtegenwoordige identiteitspolitiek nog nauwelijks sprake was. We vochten elkaar in ieder geval nog niet de tent uit over de vraag welke identiteiten wel of niet mogen spreken, mogen beslissen, of zelfs mogen bestaan.
In 2015 volgde Autoriteit. Niemand die destijds opriep om ‘je eigen onderzoek’ te doen, of T-shirts droeg met ‘Zelf Nadenken’, omdat ze de officiële instanties, in de vorm van politici en wetenschappers niet meer vertrouwden. En toch beschreef Verhaeghe destijds feilloos de kern van een autoriteitscrisis die sindsdien alleen maar is gegroeid.
Misschien voelt hij geen trillingen, legt hij zijn oor niet op de grond te luister, misschien is dat wat overdreven, maar op zijn minst legt hij zijn vinger op een zere plek, op een wond die daarna alleen maar meer gaat etteren.
En nu is er dan het boek Onbehagen. Wat de vraag oproept: wat staat ons nog te wachten? In wat voor vorm zal dit Onbehagen, deze wond, verder gaan etteren? En denken we over tien jaar: we hadden destijds echt geen flauw idee wat ons nog te wachten stond.
Het zou zo’n vaart niet lopen als we beter naar Paul Verhaeghe zouden luisteren, dat is nog iets waar ik absoluut in geloof. Als er een ding is waar hij steeds weer op hamert, door al zijn werk en boeken heen, is het dat wie wij worden grotendeels afhangt van onze omgeving. Van de tijd, de samenleving, haar heersende normen en waarden. De mens is maakbaar, maar niet zelf de maker.
En ik kan echt niet genoeg benadrukken hoe groots en belangrijk dat inzicht is. Zelf loop ik er voortdurend tegenaan, op lezingen, tijdens bijeenkomsten, mensen zijn er altijd enthousiast, of bijna altijd. Inderdaad, beamen ze: we moeten meer luieren, en meer drinken, en dansen – want dat zijn mijn thema’s -, hoera! Maar dan doemt plotseling een muur op, en ik kom daar niet doorheen.
Dat de omgeving je ziek kan maken, daar gaan de meesten tegenwoordig wel in mee, dat het niet jouw schuld is als je gestrest bent, depressief, je je huur niet kunt betalen, oké, vooruit. Maar het idee dat jij niet zelf bepaald wie je bent of wat je wordt, dat zelfs jouw ideeën en gevoelens niet van jou zijn, of zoals Verhaeghe schrijft: ‘We mogen dan wel denken dat we onafhankelijk denken, toch zijn onze gedachten het product van het verhaal waarin we opgegroeid zijn,’ dat is bijna altijd, voor bijna iedereen, een brug te ver.
Ik heb echt heel lang onderschat hoe diep het idee zit dat de mens een autonoom wezen is.
Maar waarschijnlijk had ik gewoon beter naar Paul Verhaeghe moeten luisteren. In Identiteit beschrijft hij immers al heel duidelijk hoezeer het neoliberalisme ons zelfbeeld heeft vervormd. Volgens het neoliberalisme is de mens een competitief wezen, uit op eigen gewin, door hard te werken, levenslang leren, en te blijven groeien, kom je er wel: succes is een keuze en de sterkste wint. Dit is het beeld waar we ons aan spiegelen. En dit is ook waarvoor we beloond worden, of bestraft, afhankelijk van de mate waarin het ons lukt om aan dit beeld voldoen. Of zoals Verhaeghe schrijft: ‘Een meritocratisch neoliberalisme (gaat) al heel snel bepaalde persoonlijkheidskenmerken priviligeren en andere afstraffen, waardoor het systeem zichzelf in stand houdt.’ Wie niet voldoet, wie teveel luiert, teveel drinkt of danst, is al snel abnormaal, krijgt een diagnose en eventueel medicijnen om hem weer in het gareel te duwen.
Het is een cirkel, een self-fulfilling prophecy. De samenleving wordt ingericht naar een bepaald mensbeeld en produceert vervolgens mensen die aan dat beeld willen voldoen, en zo rollen we van de lopende band af, steeds meer gelijk, met steeds meer dezelfde dromen: de top behalen, excelleren, succes en geld, en ook dezelfde angsten: dat we daarin zullen falen. Maar ondertussen vallen ook steeds meer mensen van die band af omdat ze niet langer kunnen, of willen, voldoen.
In Onbehagen schrijft Verhaeghe: ‘Excelleren was de boodschap, burn-out het gevolg.’ Dit systeem, het neoliberalisme, heeft ons allemaal uitgeput. Niet alleen de mens, laat Verhaeghe zien, maar ook de samenleving, het onderwijs, de dienstverlening, de democratie, ze raken allemaal uitgehold. Dit ten faveure van multinationals en hun aandeelhouders.
Waarom blijven we zo vasthouden aan dat neoliberale mensbeeld? Waarom blijven we geloven dat we autonome wezens zijn die onszelf, en ons leven, vormgeven? Dat is waar Onbehagen over gaat.
In essentie, schrijft Paul Verhaeghe, is de mens een verscheurd wezen, gestuurd door twee tegenovergestelde krachten: het verlangen om bij de groep te horen en zijn drang tot autonomie, om origineel en uniek te zijn. Tussen die twee schuurt het, dat heeft het altijd gedaan, dat is wat ons mens maakt, het onbehagen hoort erbij. Maar de structuur van een samenleving kan dat onbehagen wel vergroten. En dat is precies wat het neoliberalisme heeft gedaan – door de sociale banden door te snijden en een strijd van allen tegen allen te ontketenen.
Al van jongs af aan worden we in deze ideologie, dit neoliberale vertoog, gesocialiseerd, erin gedrenkt. Verhaeghe schrijft, en dit is een lang citaat, omdat het zo waar is en ik er dus heel droevig van werd: ‘Vandaag de dag staan opvoeding en onderwijs bijna volledig in het teken van toekomstig ‘succes’, een van de meest typerende woorden voor het huidige vertoog. Vanaf de kleutertijd start er een nooit eindigende evaluatie die me doet denken aan de SWOT-analyses uit het bedrijfsleven. Wat zijn de sterktes (‘Strenghts’) van mijn kind, waar liggen zijn zwakheden (‘Weaknesses’), welke mogelijkheden (‘Opportunities’) moeten we zeker uitbouwen, welke bedreigingen (‘Threats’) vermijden? Het begint met eenvoudige medische consultaties waar baby’s gewogen en gemeten worden, om na te gaan of ze zich gezond ontwikkelen. Wie buiten de verwachte groeicurve valt, vraagt om bijzondere aandacht. Heel snel komt er een uitbreiding met psychologische criteria en worden kleuters getest op een reeks affectieve en sociale vaardigheden. De daarvoor gebruikte criteria zijn niet van dezelfde orde als de medische (gewicht en lengte kan je echt meten) en geven een eigen invulling aan normaliteit – in welke mate beantwoordt een kind aan het huidige ideaal? De bedoeling is ‘vroegdetectie’ van eventuele stoornissen om zo snel mogelijk te kunnen ingrijpen. Het reële gevolg is een definiëring van wat een normaal kind is en hoe het zich hoort te gedragen.’
Ik moest denken aan mijn zoontje, die al vanaf zijn geboorte niet aan de curves en statistieken voldoet. Toen hij anderhalf jaar oud was en op het consultatiebureau de opdracht kreeg om een bal te pakken – ‘Pak die bal!’ zei de consulente – keek mijn zoontje haar enkel strak aan. Hij bewoog zich niet. Wij, zijn ouders, waren trots: onze kleine rebel bepaalde zelf wat hij wel en niet wilde pakken, maar de consulente, ongetwijfeld een expert, verwees ons meteen door om zijn gehoor te laten testen, want kennelijk had hij de opdracht niet gehoord. En dan konden we meteen door naar de logopediste want inmiddels had hij echt al zinnen van drie woorden moeten maken.
Inmiddels is hij zeven en kletst hij de oren van je kop, en als je hem iets toesnauwt doet hij het nog steeds niet, maar vraagt het hem aardig en hij pakt heus wel die bal.
Autoriteit erkent hij, brute machtsuitoefening niet.
Dit socialiseren, het meten en zogenaamd weten, de protocollen en statistieken, gaan een leven lang door, alles zodat we ‘uiterst competitief het gevecht kunnen aangaan op het economisch slagveld, waar stilstand achteruitgang is, groei een verplichting en succes de enige maatstaf.’ En zo raken we almaar meer vervreemd van onszelf, van de ander, en van de samenleving waar we zo graag bij willen horen, maar die ons steeds weer terugwerpt op onszelf. Terwijl we ondertussen maar blijven proberen om ons aan te passen, want dat is de andere kant van de medaille: de mens is een verscheurd wezen, maar zal zijn leven lang blijven streven om die tweedeling op te heffen.
Wat we nodig hebben is een samenleving die aan dat streven tegemoet komt. Een die samenwerking bevordert, die zorgt voor een rechtvaardige herverdeling, meer gelijkheid, die mensen werkelijke autonomie geeft in plaats van ze te onderwerpen aan al die benauwende statistieken. Een die erkent dat wij sociale wezens zijn, dat de ander van levensbelang is voor ons, dat zij ons vormgeven, ons maken tot wie we worden.
Want dat laatste is niet zomaar een idee, een filosofische opvatting waar je het mee oneens kunt zijn, nee het is, laat Verhaeghe zien, een biologische wetmatigheid.
In Onbehagen spreekt hij van een paradigmaverschuiving. Eeuwenlang heeft de wetenschap zich bedient van hetzelfde uitgangspunt als elke monotheïstische godsdienst, namelijk dat de mens boven de natuur staat en alles onder hem naar goeddunken kan gebruiken. Maar dit beeld is aan het kantelen. En hier begint het goede nieuws. Want aan het begin van dit praatje vroeg ik me af welke voorspelling we in Onbehagen kunnen, of moeten, lezen, welke wond er nog meer zal gaan etteren, en tot nu toe zou je kunnen denken dat de polarisatie alleen maar toe zal nemen, de polarisatie tussen mensen, als ook die in onszelf, dat wij almaar meer verscheurd zullen raken, tot we uit elkaar vallen in duizend stukjes, zo stel ik me voor. Maar dat is buiten de natuurwetenschappen gerekend.
En, als ik me niet vergis, is dit waar Verhaeghe’s hart sneller gaat kloppen.
In Onbehagen beschrijft hij onderzoek dat aantoont dat in levende materie alles met alles samenhangt. Dat elke complexe levensvorm een samenstelling is van meerdere organismen: verschillende levensvormen lopen door elkaar en zelfs in elkaar over. Zo hebben de mitochondriën in ons lichaam een ander DNA dan het onze: het zijn ingebouwde vreemdelingen. Maar haal de vreemdelingen weg en wij zullen sterven.
Verhaeghe schrijft: ‘Er is geen autonoom Ik dat af en toe een verbinding aangaat met anderen; er is zelfs geen autonoom lichaam los van de omgeving. Zowel het ik als het lichaam bevat delen van anderen en vormt zelf een onderdeel van nog grotere gehelen. We functioneren in voortdurende dynamische processen waarin aantrekking en afstoting, versmelting en splitsing de toon zetten. Het wordt hoog tijd dat we het individu op deze manier begrijpen. Volledig anders dus dan de huidige invulling die ons de illusie opdringt dat we allemaal unieke wezens zijn.’
En: ‘De tegenstelling tussen autonomie en verbondenheid is vals, omdat ons ‘zelf ’ altijd al doorspekt was met de ander.’
Zou het kunnen dat dit de toekomst is die ons wacht? Dat de wond niet meer gaat etteren, maar langzaam wordt geheeld? Verhaeghe schreef al eerder over deze verbondenheid die wetenschappelijk bewezen is, in Intieme Vreemden, het essay voor de maand van de filosofie van vorig jaar. En al is het misschien een beetje vreemd om op de boekpresentatie van het ene boek te eindigen met een ander boek, ik doe het toch. En neem meteen ook de vrijheid om Paul Verhaeghe’s eigen toekomst te voorspellen.
Alsof ik mijn oor op de grond heb gelegd en de trillingen voorvoel.
In Intieme Vreemden postuleert Verhaeghe niets minder dan een theorie over waarom het leven op aarde ontstaan is. En dat is dus precies waarom ik zo’n fan van hem ben. Omdat hij het aandurft om zo’n grote greep te maken, zo breed te denken.
Hij beschrijft hoe Freud twee oerkrachten in de mens aanwezig zag: het opgaan in een groter, spanningsvol geheel, en het uit elkaar vallen in ontladen afzonderlijke delen. Eros versus Thanatos, de groep versus het individu: de basis van ons Onbehagen. Hierin herkent Verhaeghe de Tweede wet van Newton, ook bekend als entropie, waarin gesteld wordt dat alle niet-levende materie neigt naar ontlading, desintegratie. Wat hij weer koppelt aan de natuurkundige Schrödinger, die van die kat, die stelt dat levende materie zich juist verzet tegen desintegratie. Waarna Verhaeghe twee hypothesen naar voren schuift die een uitbreiding vormen op de evolutieleer.
Voor mij was dit het moment dat ik een hartje in de kantlijn zette. Dat deed ik nooit eerder,
ik zet smiley’s, en uitroeptekens, en boos commentaar, en maak haakjes rondom passages die ik goed vindt, maar iemand die zo’n sprankelende geest laat zien, die zoveel durf toont om los te breken uit gevestigde hokjes, weg te wandelen, ja weg te dansen van de gebaande paden, op zoek naar iets nieuws, zoals Paul Verhaeghe dat hier doet, die verdient wel duizend hartjes.
Al moet ik er ook bij zeggen dat zijn theorie bij mij aankwam als een mokerslag: ik kan oprecht zeggen dat ik de wereld sindsdien niet meer hetzelfde zie. U moet het zelf maar lezen, ik gun u dezelfde ervaring.
Maar begin dan eerst met Onbehagen, ook hier is de grote greep alom aanwezig. En komt de boodschap uit al zijn werk weer terug. Ons bestaan, dat is, ik citeer en hussel hier wat: ‘Orde tegenover chaos. Verbinding tegenover scheiding. Accumulatie tegenover ontlading. Leven is versmelting. Dood is ontbinding.’ Dood is het afgesneden zijn.
Want, zoals het oude gezegde luidt: ‘Als wij niet zijn, ben ik niet.’
Onbehagen is een fantastisch boek, een die alle lijnen samenbrengt en een even helder als genadeloos beeld van onze huidige samenleving schetst, waarin wij als mens, als de oermens die we in feite nog steeds zijn, geworpen zijn en ons staande moeten zien te houden, tegen de klippen op.
Maar zijn volgende boek zal Verbinding heten, dat kan niet anders. En daarin zal hij zich baseren op de natuurwetenschap, zal hij zijn eigen theorie uitbouwen, en zal hij de energie blootleggen die eeuwig stroomt, door ons heen, tussen ons in, en die ons zo allemaal, aan alles, verbindt.
Want Paul Verhaeghe, ik weet het zeker, ziet het allemaal allang. Hij liep altijd al vooruit op zijn tijd.