Wij zijn een machine

man-v-machine

Als je een moment zou moeten aanwijzen waarop het grote publiek zich begon te interesseren voor de werking van de hersenen is 13 september 1848 een hele redelijke gok. Op die dag doorboorde een 6 kilo zware ijzeren staaf het hoofd van de 25-jarige Amerikaan Phineas Cage, voorman van een explosievendienst. De staaf ging er aan de zijkant van zijn gezicht in, schuurde binnendoor langs zijn linkeroog en schoot er besmeurd met hersenweefsel en bloed aan de bovenkant van zijn hoofd weer uit.

Als door een wonder overleefde Phineas Cage het ongeluk. Sterker nog: hij verloor geen moment het bewustzijn, met een gapend gat in het hoofd excuseerde hij zich direct voor zijn onhandigheid. Twee maanden later was hij lichamelijk volledig hersteld. En toch was Phineas Cage de oude niet meer. Er was iets veranderd en dat iets was zijn persoonlijkheid. Stond hij ooit bekend als een verantwoordelijk en bedachtzaam man, nu deed Cage zich gelden als een vloekende, zuipende wildebras die binnen onafzienbare tijd zijn hele vermogen had vergokt.

Het verhaal ging heel Amerika door. Voor het eerst drong bij het gewone volk het besef door dat het karakter wel eens voort zou kunnen vloeien uit de werking van het brein. Het was destijds een opzienbarend idee en in de jaren na het ongeluk trok de landelijke theatertour van Phineas Cage en zijn staaf dan ook veel bekijks.

Sindsdien is er veel veranderd.

Tegenwoordig kan een arts in de Oprah Winfrey show rustig verkondigen dat de mens niets anders is dan een chemische balans, een optelsom van FSH en LH en de hypofyse die daarop reageert. En ook al weet niemand waar die woorden voor staan, het publiek knikt instemmend mee.

Bij Pauw en Witteman kan Victor Lamme, schrijver van het boek ‘De vrije wil bestaat niet’, stellen dat mensen met een vergrote amygdala gevoeliger zijn voor angst waardoor ze bij verkiezingen op rechtse partijen stemmen, zonder dat een van de presentatoren in lachen uitbarst, net zomin als iemand in het publiek.

Ja een boek dat betoogt dat de mens zijn brein is kan heden ten dage een regelrechte bestseller zijn. Volgens dat boek maken 100 miljard cellen, elk met 1000 tot 100.000 onderlinge contacten ons tot wie we zijn. Ons lichaam is er enkel om het brein te voeden, onze geslachtsorganen zijn er om nieuwe breinen te maken. En daar gaat het volgende exemplaar van Dick Swaabs ‘Wij zijn ons brein’ alweer over de toonbank heen.

Wat is er aan de hand? Waarom accepteren we zo klakkeloos het idee dat we slechts een autonoom opererende kluwen zenuwcellen zijn?

Omdat we in een cultuur leven waarin de mens voortdurend tot zijn lichaam wordt gereduceerd.

De mens is onbetrouwbaar, zo lijkt het idee, maar zijn lichaam is dat niet. In de politiek doen zich hiervan de beste voorbeelden voor: de plannen voor het patiëntendossier, de vingerafdruk in het paspoort, de oogscan, botten van minderjarige asielzoekers die worden opgemeten, het DNA van een importbruid dat wordt gecheckt om te zien of haar aanstaande man geen familie is. En Radio-frequency identification, beter bekend als RFID, schijnt de toekomst te zijn.

Maar ook een avondje televisie kijken geeft een helder beeld.

In series als House en Crime Scene Investigation is een mens weinig meer dan bloed, cellen en speeksel: daar speelt het drama zich af. Het zijn bijna autonome entiteiten, we krijgen te zien hoe kwaadaardige cellen de lever vergiftigen, hoe een kogel zich door de longen boort waarna het slachtoffer verdrinkt in zijn eigen bloed.

Of wat te denken van Dr. Phil, een talkshow waar gasten te pas en te onpas aan een leugendetector worden gelegd? Woorden doen er niet toe, zweet en een hartslag vertellen het echte verhaal. Hetzelfde geldt voor de Nederlandse programma’s DNA Onbekend en Wie is mijn vader, alleen is het hier genetisch materiaal dat de geschiedenis ontsluit.

Het is steeds het lichaam dat tot kennis over de werkelijkheid leidt, kennis bovendien die de pretentie heeft absoluut te zijn.

Spelen op televisie cellen, bloed en DNA een prominente rol, ook in het dagelijks leven is het lichaam steeds centraler komen te staan. Zo neemt de populariteit van plastische chirurgie almaar toe. Mensen laten hun vet wegzuigen, hun neus repareren, hun wangen oprekken, ze spuiten vergif in hun spieren om die spieren te verlammen ook al ontneemt dat hen elk vermogen tot het uitdrukken van emotie: de huid moet strak staan, dat is waar het om gaat. Vrouwen spuiten hun lippen op, mannen nemen een haartransplantatie. Die van Gerard Joling en Frans Bauer werden breed uitgemeten in de pers. Voor de rijken der aarde tenslotte is niets te gek: Kanye West liet onlangs de onderste rij van zijn tanden trekken om ze te vervangen voor diamanten implantaten. Dat leek hem mooi.

In ‘Bodies’ (2009) schrijft de engelse psychoanalyticus Susie Orbach: “Our bodies no longer make things. Our bodies… have become a form of work.” Ploeterden we vroeger nog met onze handen in de aarde, tegenwoordig doen machines en computers het werk. Wij zitten voornamelijk nog achter een bureau op kantoor. Ons lichaam is geen middel meer, maar een product. Een product waarmee we laten zien wie we zijn. Een product bovendien dat altijd te verbeteren is.

De dieetindustrie levert miljarden op, poeders, repen, pillen en boeken vinden grif afname van dikkerds die zo graag aan ‘normaal’ willen zijn. In de schoonheidsindustrie gaat nog veel meer geld om. Smeersels tegen rimpels, wallen, vlekjes, cellulitis, elke maand komt er weer iets nieuws op de markt dat nog beter werkt dan alles wat er al is. Een gezichtscrème bijvoorbeeld van La Prairie waar platina goud in zit: $ 1000 per potje en het wordt verkocht. Grappig is trouwens om te zien hoe in reclames voor vrouwen-crèmes het gevecht tegen de ouderdom centraal staat, terwijl mannen na gebruik van het product vooral een actief leven wordt beloofd. Maar dat terzijde.

Hoeveel geld zou er omgaan in de medicijnindustrie? En dan vooral bij de medicijnen die zich richten op zogenaamde hersenziektes, zoals ADHD en depressie. Schijnbaar slikken in Nederland alleen al meer dan een miljoen mensen anti-depressiva. Omdat zij, of hun dokters, vinden dat hun brein niet werkt zoals het hoort.

Niet alleen wordt het lichaam gepresenteerd als iets dat absolute waarheid bezit, er is ook nog eens een absolute standaard waar het aan moet voldoen.

Het lichaam is heilig en daarbij staat het brein aan het hoofd. Als ons gedrag en onze persoonlijkheid werkelijk een optelsom zijn van allerlei stofjes en hormonen in de hersenen, kunnen we dus niet alleen iets aan ons uiterlijk, maar ook iets aan ons innerlijk doen. Afwijkingen kunnen worden geneutraliseerd, een eventueel gebrek aangevuld. Ook al weten we niet precies hoe, het effect van pillen is van tevoren nooit helemaal duidelijk, maar op goed geluk valt er in ieder geval wat te proberen. Het lijkt zo gemakkelijk allemaal.

Ooit stelde Freud dat de mens geleid werd door zijn onderbewuste, we waren slaaf van onze onbewuste verlangens, slaaf van de pure impuls. Nu zijn we slaaf van de letterlijke impuls: een elektrisch stroomstootje tussen twee hersencellen. Ooit moesten we jaren in psychoanalyse om onszelf te veranderen, tegenwoordig is een pil genoeg. Maar het uitgangspunt is hetzelfde: we weten niet waarom we bepaalde dingen zeggen en doen, we worden als het ware gestuurd. Het onderbewustzijn heeft plaatsgemaakt voor onbewuste biologische processen.

In ‘Leven aan de onderkant’ uit 2001 beschrijft de engelse psychiater Theodore Dalrymple wat er gebeurt als mensen denken dat ze geen bewuste invloed hebben op hun eigen gedrag. Patiënt na patiënt laat hij de revue passeren, allemaal hebben ze dezelfde instelling, of het nu om een dief, een moordenaar of een zwerver gaat, het mantra is telkens weer: ik kan er niets aan doen. ‘Het mes ging erin’, zeggen ze, of: ‘Mijn kop sloeg op hol’. Treffend is een gesprek met een dief die wil weten waarom hij steeds weer uit stelen gaat.

“‘Toen ik weigerde zijn verleden te onderzoeken, schreeuwde hij: ‘Maar iets moet het me laten doen!’

‘Wat dacht je van hebzucht, luiheid en sensatiezucht?’ opperde ik. ‘Wat dacht je van mijn jeugd?’ vroeg hij.”

‘Leven aan de onderkant’ is verzameling essays die allemaal voor 2001 geschreven zijn. Destijds wilde een dief kennelijk nog weten hoe zijn verleden hem gemaakt had tot wie hij was. Nu zou hij vragen wat er mis is met zijn hersenen. Is er een dopamine overschot? Een tekort aan serotonine misschien? De psychologie als leidraad van het persoonlijke leven heeft inmiddels afgedaan, net als eerder al God of de grote maatschappelijke systemen. Biologie is wat ons bepaalt en stuurt.

We zijn van ver gekomen. Ten tijde van Phineas Cage’s ongeluk werd de mens nog beschouwd als een kind van God, geen biologisch wezen. The Origin of Species van Darwin kwam pas 11 jaar later uit. Wat echter niet veranderd is, is dat we nog steeds, net als toen, ideeën hebben over de wereld om ons heen. Overtuigingen, idealen en verlangens over hoe het leven zou moeten zijn. Volgens de sociobiologie doen deze overtuigingen, idealen en verlangens er niet toe, zij beschouwt het denken als volstrekt irrelevant, maar de werkelijkheid vertelt een ander verhaal.

In het Midden-Oosten gaan momenteel honderdduizenden de straat op om hun zelfbenoemde rechten af te dwingen. Ze zijn bereid te sterven voor abstracte idealen als vrijheid en democratie. Als er ooit een bewijs was voor de kracht van ideeën, is het nu.

Nu zullen in het Westen niet veel mensen meer bereid zijn te sterven voor een idee, eerder sterven ze voor een borstvergroting (zoals onlangs de 23-jarige Carolin Berger, een Duitse reality-ster die van een al opgepompte F-cup streefde naar een G), maar dat neemt niet weg dat ook hier elk mens een opvatting heeft over de wereld waarin hij leeft, een opvatting over zichzelf en de mensen om hem heen. En die opvattingen kleuren zijn blik en gedrag.

Eén zo’n opvatting is dat wij niets meer dan ons brein zouden zijn. Het is niet de waarheid – Dick Swaab geeft zelf toe dat we momenteel ongeveer evenveel weten over de hersenen als over het heelal, praktisch niets dus – maar een ideologie. Wat er echter zo kwalijk aan is, is dat het een ideologie is die de mens geen kracht geeft, maar juist het tegenovergestelde. Volgens de sociobiologie kunnen we niets anders doen dan de gezel van onze zenuwcellen, neurotransmitters en hormonen lijdzaam ondergaan. Passiviteit is wat hier gepredikt wordt. Zoals Jan Derksen twee weken geleden stelde in NRC Handelsblad (‘Red de psychologie uit de klauwen van hersenonderzoekers’): ‘Vanwege bijvoorbeeld hormonale circuits in het brein kan geen crimineel meer verantwoordelijk worden gehouden voor zijn daden’. Hetzelfde geldt voor de niet-crimineel. Volgens Theodore Dalrymple heeft ons gedrag in de sociobiologie ‘dezelfde morele betekenis als het weer’.

Daarmee is de westerse mens definitief verworden tot een automaat: je kunt hem oppoetsen, wat meer laten glimmen door hem in te smeren met allerhande crèmes, verbouwen tot een groter of juist kleiner exemplaar, schroef hem open en wellicht valt er dan ook nog wat aan de bedrading te doen, maar een machine is wat hij is, ontdaan van elk idee of ideaal.

Wat let ons dan nog, is de logische vervolgvraag, om diezelfde mens ook als een machine te behandelen? Om met Theodore Dalrymple af te sluiten: ‘Zij (wetenschappers en intellectuelen MD) vonden de zuiverheid van hun ideeën belangrijker dan de feitelijke consequenties ervan. Ik ken geen groter egoïsme.’ Want ideeën vormen de wereld om ons heen, vormen de mens en de manier waarop hij tegen zichzelf en zijn naasten aankijkt, maken hem strijdbaar of juist niet. En daar zou iedereen zich rekenschap van moeten geven, zelfs de wetenschappers die de stelling propageren dat ideeën er niet toe doen.

Dit stuk verscheen op 1 maart in NRC Handelsblad en op 7 maart in nrc.next.