het binnenste van de machine

Als Willem Frederik Hermans in deze tijd zou hebben geleefd, had het straatbeeld hem ongetwijfeld met walging vervuld. Alleen al de auto’s die er rondrijden, al die Clio’s en Corsa’s, wagens met bolle belijningen, rond als een roomsoesje. In de etalages van koffieketens zitten mensen achter glanzend geglazuurde laptops. Ze gebruiken telefoons gestroomlijnd als een stuk zeep. De iPad, de iPhone en de iWatch, ze zijn te aaibaar, te gestyleerd, ze ogen zo ontzettend ongevaarlijk.

‘De machines worden aangekleed,’ schreef Hermans in 1977 in het geweldige essay / schotschrift / liefdesgedicht Machines in bikini. Toen al ontwaarde hij een trend die in de loop der jaren alleen maar sterker is geworden – de kracht en het geweld van techniek gaan verborgen onder wolken plastic en chroom. Je kunt niet meer zien hoe apparaten werken, in het geval van Apple kun je ze niet eens open schroeven, je kunt alleen maar swipen. ‘De automobielen verstoppen hun uitlaten rood van schaamte tussen de wielen, als een afgestrafte hond zijn staart. Snelle machines worden in vorm gelijk aan trage mosselen en op de slagvelden zullen de grootmoedige ejaculaties van de kanonnen plaatsmaken voor de zetpillen van de raketten.’

Of anders gezegd: ‘De aangeklede machine kan steeds gemakkelijker verwisseld worden met een blote vrouw.’ Hij heeft wulpse rondingen gekregen, erotische vormen, hij verleidt en verhult – hij is een gephotoshopte pin-up geworden.

En, vroeg ik me af, zijn misschien daarom ook hun gebruikers ietwat gefeminiseerd? Mannen in spijkerbroeken zo strak als panty’s, met keurig gecoiffeerde baardjes, de handen rond een kopje muntthee geklemd, hipsters dus, ze denken dat ze Apple producten slechts gebruiken, maar misschien hebben die producten hen wel gebaard. ‘We shape our tools, and then our tools shape us,’ schreef de filosoof Marshall McLuhan. Hoe gladder de apparaten, hoe gladder de mens.

Belangrijker echter dan de vrouwelijke vormen van moderne machines was voor Hermans het feit dat achter die gestroomlijnde efficiëntie het binnenste verborgen bleef. De ronkende radars, de schroeven en bouten, die ‘verrukkelijke mechanismen’.

Hermans wilde het zien, wilde het onthullen. Zoals hij alles wilde onthullen. Of het nu de schijnheiligheid van zijn medemens was of de werkingen van een sadistisch universum.

Hij werd beschouwd als nihilist, noemde zichzelf ook zo. In zijn romans beschreef hij een wereld geregeerd door chaos. Personages proberen wanhopig vaste grond onder de voeten te krijgen, ze willen het juiste doen, maar grijpen telkens mis. Ze gaan ten onder aan toeval, misverstanden en moedwil.

Toch wist Hermans ook dat zich achter die chaos wel degelijk een uurwerk bevindt. In feite is de wereld natuurlijk één grote machine. Van electronen die rond de atoomkern draaien tot planeten rond hun zon – ze worden geregeerd door natuurkrachten die zo precies op elkaar zijn afgestemd dat een van de grootste onopgeloste vraagstukken nog altijd blijft waarom er iets is en niet niets. Zou de waarde van bijvoorbeeld de zwaartekracht maar iets hebben afgeweken, dan was er helemaal geen universum geweest. Zo nauwkeurig is deze machine afgesteld.

Zelfs chaos is gewoon een regel, gevat in Newtons tweede wet van de thermodynamica.

In zijn essay Antipathieke romanpersonages erkende Hermans dan ook ‘dat in de kosmos een bepaald ordeprincipe aanwezig is en dat enige enkelingen die later succesrijke wis- of natuurkundigen worden, gedeeltelijk toegankelijk zijn voor de stille suggestie van dit ordenende principe.’

Maar de meesten is dat inzicht niet gegeven. De machine blijft gesloten voor de mens, haar radars zijn bedekt onder een plastic laag van cultuur, ideologie en (herschreven) geschiedenis. Het is als de meteoriet waar Alfred Issendorf in Nooit meer slapen zo naar verlangt – hij zoekt een bouwsteen van het universum, het binnenste van de machine, iets dat onaangetast is door mensenhanden, maar ontvangt zijn object van begeerte uiteindelijk in de vorm van manchetknopen (oftewel aankleding).

‘In de wachtkamer van de psychiater slinkt het aantal gefrustreerde minnaars, maar de gefrustreerde knutselaars nemen toe en men weet geen raad met hun symptomen, want hier pas wordt de diagnose voor het eerst gesteld,’ schrijft Hermans in Machines in bikini. Hij voorzag een wereld waarin niet de liefde ons gek maakt, maar ons onvermogen om dingen te doorgronden. We begrijpen niet meer hoe de wereld werkt, omdat ze zich steeds verhulder aan ons voordoet. De werkelijkheid is aangekleed met culturele artefacten, onbetrouwbare representaties, waanzin en paranoia. We zijn allemaal verworden tot een Hermans-personage.

Machines in bikini is de wanhoopskreet van een gefrustreerde knutselaar, een woedende vuist omhoog, een eis dat de sluier wordt weg gerukt opdat de onderliggende mechanismen zich in al hun obsceniteit aan onze blik kunnen openbaren. Negentwintig bladzijden, dikker is het boekje niet, en dan is het ook nog eens gezet in een gigantisch lettertype, maar het valt te lezen als een sleutel tot Hermans’ hele oeuvre. Machines in bikini toont ons het binnenste van zijn denkwereld, de kern ervan. Het is een kern die grillig en duister is, agressief en associatief, rauw en ruw, maar vooral sprankelend als het leven zelf.

Dit artikel verscheen 5 maart in een speciaal Hermans-themanummer van de Groene Amsterdammer