08.30 uur: opstand

Op bol.com staat er bij de inhoudsbeschrijving een razend enthousiast verhaal over Europese voetbalstadions, maar laat u niet misleiden, 08.30 uur: opstand is toch echt een roman. Over een eenzame gemeenteambtenaar Alexander die kritieke massa bereikt. Terwijl er een revolutie lijkt uit te breken en de stad in vuur en vlam staat, raakt ook Alexander langzaam maar zeker bevrijd.

Het Brabants Dagblad concludeerde: « Op stilistisch en thematisch ‘onvrouwelijke’ wijze – en dat is een compliment literair beschouwd – dringt Marian Donner binnen in een absurde wereld, waarin waarde en waardeloosheid nauwelijks meer te onderscheiden zijn. In aanzet helaas herkenbaar voor ons inmiddels, maar door Donners gewaagde verbeeldingskracht opnieuw attractief onkenbaar gemaakt. Het is de duisternis waarin ook personages als die van bijvoorbeeld W.F. Hermans zwerven. Evengoed toont het boek verwantschap met de dolgedraaide bureaucratie van kantoorromans als Het Bureau van Voskuil of recent de ambtenarenroman van Nicolaas Matsier Het achtenveertigste uur. Juist de strakke, dodende belijning van die bureaucratie vormt de voedingsbodem voor vitale literatuur. »

Ook Nu.nl was enthousiast: ‘Stilistisch is Donner bijzonder sterk. Zij speelt met taal op een originele manier die het aanzwellende urban onheil goed verbeeldt. Ze gebruikt effectief een repetitiefactor van gebeurtenissen die uiteindelijk de grote revolte inluiden, én ze weet tegelijkertijd de afbladderende weerstand van Alexander weer te geven. Ondanks die toenemende chaos en speelsheid van woorden houdt ze de verhaallijn strak.’

En toch  besteedde verder geen enkele krant er aandacht aan. Maar de roman haalde wel de shortlist van de Vrouw & Kultuur Debuutprijs.

Het eerste exemplaar overhandigde ik op 27 april 2006 aan Harry Mulish, in Club Bitterzoet (waar ik toen achter de bar werkte). Wij zouden er allebei niet zijn geweest zonder mijn vader, zei hij die avond. Dit is de speecht die ik hield.

‘Ik heb mijn boek 35 jaar te laat geschreven.

Daar kwam ik achter toen ik de inleiding van De Verteller las, een boek van Harry Mulisch uit 1971.

Ik citeer: dat (verwijzend naar de constructie van de roman) deed ik omdat deze roman allereerst wil uitdrukken dat ook het menselijk bestaan niet overzichtelijk en begrijpelijk in elkaar zit. Dat kan men natuurlijk doen met een ingewikkeld en onbegrijpelijk verhaal dat eenvoudig verteld wordt; maar de waarheid leek mij meer benaderd met een eenvoudig verhaal dat ingewikkeld en onbegrijpelijk verteld wordt.

Uitdrukken dat het menselijk bestaan niet overzichtelijk en begrijpelijk in elkaar zit, dat was precies wat ik ook wilde.
Ik was alleen te laat…

Op televisie was op dat moment een item over illegale Poolse loodgieters die hier de banen over gingen nemen, over hoogopgeleide Chinezen die de wereld over gingen nemen, over boze moslims die de wereld op gingen blazen.

En opeens bedacht ik: Niet ik ben 35 jaar te laat, maar Harry Mulisch was 35 jaar te vroeg.

In de jaren 70 was de wereld tenslotte nog extreem overzichtelijk en begrijpelijk! Er waren nog maar twee televisienetten! En er was nog niet eens kleur! De wereld was nog zwart-wit.

Nu zijn er honderden netten, duizenden gekleurde meningen, inmiddels is er geen koude oorlog meer, maar een hele hete tegen het terrorisme.

En daarom is de roep om veiligheid, om een herstel van normen en waarden, om het dichtgooien van grenzen groter dan ooit.
Daarom is de populairste minister van dit kabinet een vrouw die te pas en te onpas zegt dat ze vooral duidelijk en recht door zee is
Daarom gaan Franse studenten de straat op voor precarite, vrij vertaald: bestaanszekerheid.

Hoe groter de chaos, hoe groter de behoefte aan houvast. En hoe harder mensen diezelfde chaos ontkennen.

En daarmee is Harry Mulisch 35 jaar na dato actueler dan ooit. Want de wereld is niet overzichtelijk. Dat is ze nooit geweest en dat zal ze ook nooit zijn. En dus is het zinloos om daarnaar te streven.

Dat is wat ik wilde uitdrukken, dat is wat ik in dit boek deed, op mijn eigen manier, misschien te laat, ik denk het niet, het is in ieder geval een eer het aan u te mogen aanbieden.

Want meneer Mulisch, niet alleen vind ik u een fantastisch schrijver, die altijd abstracte ideeën en surreële settings weet om te vormen tot een meeslepen verhaal, u was ook de beste vriend van mijn vader. Zijn aartsvriend zoals u het zelf formuleerde. Hij is er niet meer, u wel en dat u nu naast mij staat en mijn boek aanneemt, maakt voor mij een cirkel rond. Mijn dank is enorm.

In ruil heb ik u een boek te bieden.’